266' MAANDAG 19» JUNI 1922. De heer Groeneveld. M. d. V. De heer Knuttel heeft gezegd, dat mijn voorstel niet volledig is omdat ik geen gewag maak van de buitengewone schooh Dat is zoo en dat is een tekort in mijn voorstel. Mijn bedoeling was ook die school er bij te nemen. Ik heb gesproken van »gewoon" lager onderwijs, omdat ik de u, l. o.-scholen wil» uitschakelen. Ik meen, dat de kinderen van die scholen te groot worden voor een gezamenlijk schooK- bad en daarom heb ik ze niet in mijn voorstel willen opnemen. Mijnheer de Voorzitter! Gij zoudt het Schoolbad niet voor alle kinderen van alie scholen kosteloos willen openstellen, omdat er ouders zijn, die best de kosten van een bad kunnen betalen. Dit laatste wil ik niet betwisten; er zullen zelfs wel ouders zijn, die thuis een badkamer hebben, zoodat voor hun kinderen de schoolbaden overbodig zijn, maar die kinderen zouden dan ook van het schoolbad geen gebruik maken. Men kan echter veilig aannemen, dat het overgroote deel der ouders van de leerlingen der 2e klasse-scholen, zooals wij die tegen woordig hebben, geen badkamer heeft. Die kinderen zouden dus moeten betalen voor het baden. Men kan ook wel» aan nemen, dat het overgroote deel der ouders niet vermogend is en niet over voldoende geldmiddelen beschikt om de kosten van een gewoon bad op zich te nemen. Het gevolg zou dan wezen, dat die kinderen, althans voor een groot deel, in het geheel geen bad kregen, en dat is toch zeker niet de bedoeling, want deze instelling is niet alleen bestemd voor de kinderen individueel, maar is een zaak in het algemeen belang van dé volksgezondheid. Het moet een schade geacht worden voorde volksgezondheid, als een groot deel der schoolbevolking van dit bad geen gebruik maakt. Ik meen dan ook, dat de gemeente de kosten van de schoolbaden voor de kinderen van alle scholen voor haar rekening moet nemen. Wat mijn voorstel aangaat, ik heb dat ook ingediend, omdat na September de term „3e klasse-scholen" niet juist meer zal zijn, omdat er dan geen 3e klasse-scholen meer zullen bestaan. In geen enkele verordening zal dan die titel van 3e klasse-scholen meer voorkomen. Dus, hoe het ook zij, het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het in de stukken staat, is fout. De Voorzitter zegt wel, dat men van plan is' de 3e klasse-scholen op te heffen, maar toch dezelfde soort scholen zal laten bestaan, en daarop zal het in de practijk ik ben het met den heer Knuttel eens wel neerkomen, maar in elk geval zal de titel van 3e klasse- scholen vervallen en, als men een verordening uitvoert, moet men dat naar de letter doen. Als men na September de kinderen der 3e klasse-scholen naar het Schoolbad zou willen sturen, zouden die kinderen er niet meer zijn. De verordening zal dus moeten worden gewijzigd. Men zal, althans formeel, de kinderen van de tegenwoordige'3e klasse-scholen niet meer op een bepaalde school kunnen vinden, maar ze op alle scholen aantreffen. Nu gaat het niet-aan te zeggen: dan nemen wij maar de groep scholen, die opleiden voor eindonderwijs! Men zou het dan in de verordening moeten zetten; Wat betreft het voorstel van den heer de Lange, ik ben daartegen, in de eerste plaats omdat ik een inkomengrens van 1500.veel te laag vind. Men kan aannemen, dat de gezinnen met een inkomen van 1500.tot de armste behooren, en door die gezinnen kunnen wij niet de kosten van een schoolbad laten betalen, ook alweer, omdat het gevolg zou zijn, dat die kinderen in het geheel geen bad kregen. En dat zou ik in het nadeel van de volksgezondheid achten. Bovendien zou dat voorstel in de praktijk niet uitvoerbaar zijn en aan adminis tratie meer kosten dan het voordeel zou bedragen. De heer Wilbrink. M. d. V. Zoowel de heer de Lange als u hebben zich er tegenover mij op beroepen', dat in 1920 deze zaak reeds principieel beslist is. Toen is wel door den Raad besloten tot oprichting van het Schoolbad maar toen is niet uitgemaakt, dat de gemeente niet alleen verplicht was alle schoolkinderen in de gelegenheid te stellen van het bad huis gebruik te maken, doch dat zij tevens de verplichting op zich nam zelf er voor te zullen zorgen, dat de kinderen gebaad worden. Daarvan is toen geen enkel oogenblik sprake geweest en de heer de Lange kan dan nu ook geen bezwaar hebben om dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, gelijk het voor ons ligt, af te stemmen. In 1920 moge principieel besloten zijn tot stichting van het Schoolbad, maar daarin ligt volstrekt nog niet opgesloten dat de gemeente nu ook de taak op zich zou nemen om voortaan alle schoolkinderen met' de onderwijzers naar het badhuis te sturen en hen te doen reinigen vanwege de ge meente. Ik heb het nooit zoo opgevat en anders zou ik toen zeer zeker gestemd hebben tegen het voorstel tot oprichting van het badhuis. Ik ben er ook voor, dat er gelegenheid is voor de kinderen om van een badhuis gebruik te maken, vooral voor de kinde ren uit gezinnen, waarvoor de omstandigheden zeer moeilijk zij»; maar ik moet opkomen tegen de opvatting, als zouden zij, die tegen deze regeling zijn, het niet noodig achten dat de kinderen gewasschen worden en alsof alleen die kinderen; gewasschen zouden kunnen worden; daar, waar eer. bad in huis is. Er zijn tal van gezinnen ook in onze gemeente waar geen badgelegenheid is en waar toch de kinderen voldoende gereinigd worden zonder naar het badhuis behoeven te gaan. Men zegt, dat er ook tal van gezinnen zijn waar het niet gebeurt. Maar als deze regeling van Burgemeester en Wet houders tot stand komt, dan kan het zeer goed' zijn, dat de kinderen, die het noodig hebben, er toch geen gebruik van maken. Ik zal er niet toe kunnen medewerken om ouders, die er prijs op stellen zelf voor hun kinderen te zorgen; te verplich ten hun kinderen van het Schoolbad te doen gebruik maken, zooals de heer Knuttel en Groeneveld willen. Het ligt nu eenmaal in de lijn van die heeren, dat de gemeenschap zoo zachtjes aan de kinderen moet gaan opvoeden en in alle opzichten voor de kinderen zorgen; maar wij staan nog altijd op het standpunt, dat in de allereerste plaats het huisgezin de plaats is waar het kind opgevoed moet worden en het kind aan de ouders gehecht moet worden. Daarom zal ik altijd tegen dergelijke voorstellen uit principieel oogpunt opkomen. Dus ik kan altijd nog niet inzien, dat in 1920 principieel besloten is, dat men de kinderen nu voortaan van gemeente wege zou doen baden. Ik zou nog deze vraag willen stellen: Hoe zal het moeten gaan als van een klas een gedeelte van deze regeling zal willen gebruik maken en een ander gedeelte niet? Waar zullen dan de kinderen moeten blijven, die niet willen mede doen? Het zal ook wat betreft het onderwijs groote moeilijk heden opleveren. Ik zou er dus veel meer voor gevoelen, als de heer de Lange zijn voorstel in dien zin wijzigde, dat kaarten verkrijgbaar waren voor alle kinderen, wier ouders een inkomen hebben van 1500.of minder, zoodat zij gelegenheid hebben in het badhuis te gaan baden. Mevrouw van Itallie—van Embden. Ik zou gaarne zien, dat Burgemeester en Wethouders ingingen op het denkbeeld om niet te spreken van de 3e klasse-scholen. Het is toch volkomen onjuist, dat men, als men' op het punt staat een reorganisatie van het onderwijs tot stand te brengen te» gevolge waarvan dat soort school vervalt, die nomenclatuur blijft behouden in een andere regeling. Daarom zou ik gaarne willen, dat men er van maakte salie kinderen", niet uit Prinzipiënreiterei, maar er wordt alleen gesproken van «toelaten", dus als gij de kinderen' van Mie scholen toelaat ik ben er niet voor om het gebruik van het schoolbad verplichtend te stellen dan krijgt gij de natuurlijke schifting door de ouders, die er voor hun kinderen geen gebruik van willen maken, maar niet de onnatuurlijke schifting van de 3de klasse-scholen en de andere scholen. Als gij al de kinderen toelaat zonder verplichting, dan komt gij vanzelf uit de moeilijkheid, dat anders de gemeente aan wijst welke kinderen behooren tot degenen, die kosteloos mogen baden, en welke niet. Ik ben er niet voor om het gebruik van het badhuis geheel kosteloos te maken; in dat opzicht ga ik mee met Burgemeester en Wethouders, die het gebruik alleen kosteloos willen doen zijn voor de kinderen, die uit drukkelijk worden genoemd, maar ik wensch de woordensalie leerlingen der 3e klasse-scholen" te vervangen door: salie leerlingen", zoodat alle kinderen worden toegelaten, met be paling door de ouders, welke kinderen dat zullen zijn. De Voorzitter. U zijt dus voor het amendement van den' heer Groeneveld! Mevrouw van Itallie—van Embden. Als ik het goed be grepen heb, sloot dat amendement ook in, dat alle kinderen kosteloos zouden worden toegelaten, maar ik kan mij ver eenigen met de tarieven, zooals die door Burgemeester en Wethouders worden voorgesteld. De Voorzitter. Die tarieven gelden alleen voor de gewone bezoekers, want de schoolbaden zijn alle gratis. Mevrouw van Itallie—van Embden. Wat beteekenen dan de woorden, voorkomende in het voorstel van Burgemeester en Wethouders: »met dien verstande, dat personen, aan wie een kaart is uitgereikt, rechtgevende op kostelooze genees- en heelkundige hulp, kosteloos tot het stortbad worden toe gelaten" De Voorzitter. De schoolbaden zijn kosteloos, maar de gewone bezoekers moeten betalen, tenzij zij in het bezit zijn van een kaart. Dat wil dus zeggen, dat de stadsarmen voor niets van het bad mogen gebruik maken. Mevrouw van Itallie—van Embden. Dat verandert aan mijn opvatting niets.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 8