MAANDAG 19 JUNI 1922.
273
Het amendement van den heer van Eek wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De beraadslaging wordt gesloten.
De conclusie sub a van het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Het amendement van den heer van Eek op de conclusie
sub b van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
wordt in stemming gebracht.
De uitslag is, dat 14 leden zich er vóór en 14 leden zich
er tegen verklaren.
Vóór stemmende heeren Bisschop, Dubbeldeman, van Stralen,
mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Wilbrink, Jan de
Lange, Kuivenhoven, A. Eikerbout, Heemskerk, mevrouw
van Itallie—van Embden en de heeren Piekaar, Groeneveld,
Knuttel en van Eek.
Tegen stemmen: de heeren Meijnen, Oostdam, Pera, Mulder,
Bots, van Hamel, Splinter, Stijnman, Huurman, Sijtsma,
Wilmer, Eerdmans, de Lange en de Voorzitter.
De Voorzitter. Aangezien de stemmen staken, zal in de
volgende vergadering de herstemming over het amendement
van den heer van Eek plaats hebben en wordt de verdere
behandeling van het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders aangehouden tot de volgende vergadering.
De heer de Lange. M. d. V. Ik wil wijzen op de groote
moeilijkheid om die vergadering op den gewonen tijd te
houden. Zij zal op een buitengewoon tijdstip moeten plaats
hebben, desnoods vanavond, want in het voorstel van Burge
meester en Wethouders wordt gesproken van de meteropneming
van de maand April 1922. De gasfabriek zal de gelden moeten
gaan incasseeren en het is heden al de 19de Juni.
De Voorzitter. De meteropneming heeft over twee maanden
plaats en het kan dus geen kwaad, wanneer vandaag over
acht dagen, wanneer wij toch weer moeten vergaderen, de
herstemming over het amendement van den heer van Eek
plaats heeft.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 81/* uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des
avonds te 8| uur.
Thans is, behalve de Burgemeester en de heeren Sanders
en F. Eikerbout, ook de heer Eerdmans afwezig.
Aan de orde is:
XVII. Voorstel in zake de reorganisatie van het Openbaar
Lager Onderwijs.
(Zie Ing. St. No. 158.)
Bij de algemeene beschouwingen komen tevens in behande
ling het adres van de Oudercommissie der school 2de klasse
aan de Langebrug om de reorganisatie uit te stellen,
het voorstel van den heer van Hamel, luidende:
ïDe ondergeteekende stelt voor in overeenstemming met het
advies van de Afd. van de Vereeniging van Hoofden van
Scholen en overeenkomstig den wensch Van de Plaatselijke
Schoolcommissie, de behandeling der reorganisatievoorstellen
(1. S. No. 158) uit te stellen in verban^ met de door de
Regeering toegezegde technische herziening der L. O. wet, 1920,"
alsmede het voorstel van den heer Meijnen, luidende:
»De behandeling van Art. IV, No. 1 en No. 4, Yb, XII
en XVIII, aan te houden totdat bekend zal zijn, of de voor
genomen technische herziening der Onderwijswet tot wijzigingen
zal leiden en, indien ja, tot welke."
De Voorzitter. Bij de algemeene beschouwingen over dit
voorstel stel ik tevens aan de orde de twee ingediende voor
stellen tot uitstel; vooreerst het voorstel van den heer van
Hamel, om de geheele behandeling der reorganisatievoorstellen
uit te stellen in verband met de door dé Regeering toegezegde
technische herziening der Lager Onderwijswet 1920, en verder
het voorstel van den heer Meijnen, om de behandeling van
artikel IV, No. 1 en No. 4, Yb, XII en XVIII, aan te houden
totdat bekend zal zijn, of de voorgenomen technische her
ziening der Onderwijswet tot wijzigingen zal leiden en, indien
ja, tot welke.
Ik richt verder tot de leden het verzoek om bij deze alge
meene beschouwingen niet die punten te behandelen, die van
zelf bij de amendementen ter sprake komen. Anders krijgen
wij dubbele discussie.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal zeer kort zijn, aangezien
de meeste punten, bij de algemeene beschouwing te berde te
brengen, toch weder aan de orde komen als wij de lange
amendementenreeks voor ons krijgen.
Ik wil echter verklaren, dat ik met eenige voldoening heb
kennis genomen van dit reorganisatievoorstel. Gedurende de
meer dan 20 jaren dat ik van den Raad deel uitmaak, hebben
mijne naaste geestverwanten en ik altijd getracht om in de
richting werkzaam te zijn zooals de Minister ons nu van boven
af oplegt.
Zij, die langen tijd reeds lid van den Raad zijn, weten, dat
wij niet eenmaal maar herhaalde malen voorstellen gedaan
hebben om te komen tot afschaffing van de ambulante hoofden.
Dit wordt ons nu van boven af opgelegd. Wij hebben steeds
gestreefd om de coëducatie bij het onderwijs te bevorderen;
wij wenschten proportioneel schoolgeld; wij hebben voorstellen
gedaan om meer eenheid in het onderwijs te krijgen. En ziet,
nu worden onze idealen tot verwezenlijking gebracht. Het
spijt mij alleen, dat men toen niet wat toeschietelijker is
geweest van den kant van de tegenstanders, want dan waren
wij geleidelijker in deze reorganisatie ingegroeid en we hadden
ons meer dan thans mogelijk is, mee verzoend nu dat alles
ons van boven af opgelegd wordt.
Ik kan mij voorstellen, dat men in dien tijd niet zoo ver
wilde gaan; maar men had toch in die richting met ons
kunnen medewerken, dan hadden wij langzamerhand gekregen
de democratiseering van het onderwijs en dan was het voor
ons niet zoo moeilijk geweest om ons erin in te leven. Evolutie
is altijd beter dan revolutie. Wanneer ik nu de voorstellen
van Burgemeester en Wethouders en het rapport over de
reorganisatie vóór mij neem, dan zie ik, dat daarin over dit
onderwerp niet veel wordt gezegd. Wel wordt er gezegd, dat
men ons de illusie wil benemen, dat het onderwijs er beter
door zal worden, maar ik meen, dat dit wel het geval zal
zijn, wanneer wij deze maatregelen invoeren. Het spijt mij
alleen, dat zij niet ook bij het bijzonder onderwijs moeten
worden ingevoerd, want voor hen, die er tegen zijn, krijgt
en ik erken dat het bijzonder onderwijs nu aanvankelijk
een kleinen voorsprong.
Er zijn er nog wel, die denken, dat de afschaffing van het
ambulantisme verkeerd is, en waar de ambulante hoofden bij
het bijzonder onderwijs kunnen blijven, zal wellicht een zeker
deel, dat overigens zich tot het openbaar onderwijs aange
trokken gevoelt, zich in die richting orienteeren. Ik vertrouw
echter, dat ook het Christelijk volksdeel de goede zijde van
het onderwijs, dat wij, in verband met deze voorstellen,
zullen krijgen, op den duur zal erkennen en ook in de reor
ganisatie een werkelijke verbetering zal zien.
Burgemeester en Wethouders gebruiken het woord »ont-
wikkelingsmogelijkheid" en de woorden »het doel van het
onderwijs" en willen daarnaar de opleiding regelen. Op zich
zelf juist, maar nu meen ik, dat de ontwikkelingsmogelijkheid
nog niet bepaald kan worden op den leeftijd van 6 jaar, zoo
als Burgemeester en Wethouders zich dat denken. Dat moet
eerst later geschieden. Als wij alle kinderen op dezelfde school
onderwijs geven, kunnen, als zij tot een zekeren graad van
ontwikkeling zijn gekomen, de ouders en anderen, die daarop
invloed hebben, de richting kiezen, welke zij met de kinderen
op willen, en dan krijgen wij eerst de rechte menschen op
de rechte plaatsen. Daarom moet het ons te doen zijn. Wij
moeten trachten dit is altijd ons streven geweest alle oor
zaken, welke de ontwikkeling kunnen belemmeren of, welke
iemand kunnen verhinderen om door ontwikkeling te komen
waar hij wezen moet, weg te nemen. En die idee ligt, geloof
ik, ook in de onderwijsregeling, zooals wij deze nu zullen krij
gen, als wij den weg van den Minister volgen. Dezer dagen is
mij medegedeeld, dat een hoogleeraar had gezegd: laten wij
het onderwijs in al zijn geledingen niet goedkooper maken,
want ik krijg nu de domme rijken op mijn college's, maar
dan krijg ik de domme armen er nog bij. Die hoogleeraar
ziet mijns inziens de zaak niet goed in. Als wij het onderwijs
zoo maken, dat ieder kan komen daar waar hij moet wezen,
onverschillig welke positie zijn ouders innemen, dan komen
alleen de knappe menschen bij het hooger onderwijs en de
anderen niet. En de hoogleeraar zou krijgen- knappe rijke en
knappe niet rijke leerlingen.
Ik geloof, dat wij zooveel mogelijk moeten trachten het zoo
te krijgen, dat de kinderen van de stad Leiden in de eerste
jaren allen hetzelfde onderwijs genieten, opdat men dan
na zes jaren voor elk hunner den weg kan kiezen, waarvoor
het kind het meest geschikt schijnt. Zooals ik zeide, dit punt
komt straks bij de behandeling van de amendementen meer