MAANDAG ID JUNI 1922. 271 De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb mij eenigszins verbaasd over de reprimande, welke de heer de Lange richtte tot den heer van Eek door te zeggen: gij speelt nu de mooie rol. Immers, de heer de Lange heeft eigenlijk hetzelfde gedaan bij de vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer; toen is hij ook ingegaan tegen hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstelden. Toen speelde de heer de Lange de mooie rol. Bij die gelegenheid heb ik herinnerd aan de groote uitga ven van de gemeente, maar het is mij niet gelukt den Raad te overtuigen. Ook in dit geval ben ik weder bang om te zeilen op het kompas van een, die niet de huishouding behoeft te regelen, in dit geval de heer van Eek. Ook ik zou liever 2 cent minder voor het gas laten betalen, dat zou aangenaam zijn, maar wij moeten ook rekening houden met een factor, dien de heer van Eek en zijn medestanders ten onrechte negeeren, de buitengemeenten. Die dragen ook bij tot de gunstige uit komsten van het bedrijf en dat moeten wij dan mede derven. Ik heb het eens uitgerekendverlaging van den gasprijs met 1 cent beteekent, dat de buitengemeenten ruim 26000. minder bijdragen. De heer Wilmer heeft terecht er op gewezen, dat het niet zoo dwaas is met een bedrijf een behoorlijke winst te maken dat komt ten goede aan de belastingbetalers; en wanneer, terwijl wij toch billijk blijven tegenover de buitengemeenten, deze ook iets er in bijdragen, dan wordt het een dubbel voordeel voor onze gemeente. Ik aarzel dan ook om met het voorstel van den heer van Eek mede te gaan. Wanneer volgend jaar blijkt, dat wij inderdaad een aardige winst gemaakt hebben, dan is het de tijd om tot verdere verlaging over te gaan. Het is beter den voorzichtigen weg te kiezen, te meer omdat wij anders een cadeau geven aan de menschen, die buiten de gemeente wonen; aan de menschen, die van Leiden op allerlei wijze proüteeren, terwijl zij even over de grens wonen, zouden wij ten slotte goedkoop gas leveren ten koste van hoogere belas tingen te Leiden. Misschien zullen er alsnog argumenten aangevoerd worden, die mij tot andere gedachten brengen, maar voorloopig kan ik mij met het voorstel van den heer van Eek niet vereenigen. De heer BoTS.M.d.V. Ik wensch even iets mede te deelen omtrent het verloop van deze zaak zoowel bij Commissarissen als bij het college van Burgemeester en Wethouders. Toen het voorstel van den heer van Eek bij Commissarissen in behandeling kwam, stond het er met de gemeentefinanciën vrij goed voor. Dat wil zeggen, er was een voorstel van Burgemeester en Wethouders om het vermenigvuldigings cijfer voor de inkomstenbelasting te stellen op 1,1 en met het oog daarop bestond bij mij geen bedenking om met het voorstel van den heer van Eek mede te gaan. Mijn redenee ring was aldus: wij loopen eenig risico met de nieuwe stokerij maar als de gemeentekas goed voorzien is dan zal het achter wege blijven van een batig saldo of eenig verlies wel te dragen zijn. Intusschen werd door den Raad .toen het vermenigvuldi gingscijfer op 1 gesteld, waardoor 2 a 3 ton voor de gemeente kas verloren ging, ten gevolge waarvan ik niet durfde blijven meegaan met het voorstel van den heer van Eek om den gasprijs met 2 cent te verlagen en ik het noodzakelijk achtte, dat het risico van de nieuwe fabriek eventueel door de Licht fabrieken zelve zou kunnen worden gedragen. Verder wil ik een aanvulling geven op hetgeen de heer Wilmer heeft aangevoerd betreffende de buitengemeenten. Er is namelijk gezegd, dat ook de buitengemeenten eventueel in het batig saldo van de Lichtfabrieken bijdragen, maar ik wil daaraan nog toevoegen, dat dat ook met alle niet-natuurlijke personen, gasverbruikers binnen Leiden, het geval zal zijn. Het Rijk, de stations, de stichtingen, naamlooze vennoot schappen en tal van andere niet-natuurlijke personen zullen niet getroffen worden door de belasting, wel door een hoogeren gasprijs. Indien er bijvoorbeeld 75.000.winst wordt gemaakt door de Lichtfabrieken, dan zal daarvan door de Leidsche ingezetenen misschien slechts ƒ30.000.of 40.000.worden opgebracht, maar moet datzelfde bedrag in den vorm van belasting worden geheven, dan zal het geheel door de natuur lijke personen in Leiden moeten worden opgebracht. Indien er dus een winst van de Lichtfabrieken wordt verkregen, dan zal bijna iedere Leidsche gasverbruiker in dat batig saldo minder betalen dan wanneer een gelijk bedrag uit de belasting moet worden gehaald en hij zijn aandeel daarin op zijn belastingbiljet vindt. Bovendien zou het zeer onaangenaam zijn, indien wij een eventueele verlaging met 2 cent niet zouden kunnen hand haven en weder tot verhooging van den prijs moesten over gaan. Indien wij thans den prijs met 1 cent verlagen en wij zijn voorspoedig met de nieuwe fabriek, dan staat niets in den weg om binnenkort wederom met een voorstel tot gas prijs verlaging te komen. Verder wil ik er den heer Knuttel opmerkzaam op maken, dat de kolenprijs niet meer die overheerschende factor is, zooals voorheen het geval was. De kosten van de wachtgeld regeling, geldende voor de menschen, die ontslagen worden, veroorzaken, naar ik meen, dat er 41/2 of 5 cent op den kostprijs van het gas komt. De heer Wilbrink. Dat kan niet! De heer Bots. Ik verspreek mij en bedoel 4Va of 5 procent. In elk geval is het een belangrijke factor. De Directeur heeft het cijfer genoemd en het is een aanzienlijk bedrag, dat op den gasprijs komt te drukken. Wat betreft het denkbeeld van den heer van Eek om het reservefonds te gebruiken tot' dekking van eventueele tegen vallers bij het in gebruik nemen van de nieuwe fabriek, door andere sprekers is reeds naarvoren gebracht, dat het reserve fonds voor dat doel niet bestemd is. De algemeene regel is, dat een reservefonds alleen wordt gebruikt bij zeer bijzondere, niet te voorziene omstandigheden. Indien er verliezen worden geleden bij het in gebruik nemen van een nieuwe fabriek, moeten die uit het bedrijf worden betaald, niet uit het reservefonds. Het saldo was begroot op ƒ3800.maar, gelijk reeds is opgemerkt, was daarbij de stilzwijgende gedachte, dat het zou meevallen. Dat is trouwens noodzakelijk, want in den loop van het jaar zijn er voor de gemeente altijd tegenvallers en die zouden niet te dekken zijn, als slechts op een batig saldo van ƒ3800.kon worden gerekend. De heer van Eck. Ik moet er toch met beslistheid tegen opkomen, alsof ik een soort van roekelooze politiek zou voe ren. Alles wat ik aangevoerd heb is gebaseerd,'op cijfers, welke de Directeur zelf naar voren gebracht heeft en niemand zal tegenspreken, dat wij, bij verlaging van den gasprijs met 2 centen, wat betreft 1922 zullen hebben een batig saldo van 9800.als de cijfers van den Directeur juist blijken te zijn, terwijl bij het vaststellen der bégrooting gerekend was op een batig saldo van 3800.Dan valt het dus nog mee! Is nu de Raad in eens van plan een andere politiek te gaan voeren? Toen de begrooting werd vastgesteld, was de Raad tevreden met een ongeveer sluitende exploitatie van de gasfabriek en is het nu in eens de wensch om winst te gaan maken? Dan zou deze zaak beslist een principieel karakter krijgen. Dan gaat het niet alleen over dien enkelen cent ver laging, maar dan loopt het over deze vraag, of het gewenscht is, om, indien het mogelijk is en men niet te veel stuit op oppositie van de ingezetenen, uit de electriciteits- en de gas- prijzen aanzienlijke bedragen te halen en daardoor den financieelen toestand der gemeente te verbeteren. Dan wordt het dus een zaak van groot belang. Een bedrag van 2 centen is niet zoo van overwegend belang en als daarvan weder een cent wordt afgepingeld, dan loopt de strijd over een nog geringer bedrag; maar hierdoor krijgt de strijd wel een zeer ernstig karakter. Ik ben een beslist tegenstander van het stelsel om uit de electriciteits- en gasprijzen aanzienlijke bedragen te halen ten bate van de gemeentekas. Mijn stand punt is in overeenstemming met het programma van de sociaal-democraten, die tegenstanders zijn van het leggen van belasting op eerste levensbehoeften, want daarop komt het toch feitelijk neer. Als men het gas, dat een eerste levens behoefte is, gaat leveren tegen een prijs, die hooger is, dan de kostprijs, dan beteekent dat een belasting leggen op een eerste levensbehoefte en dat beteekent dus de positie van een groot deel der bevolking beroerder maken dan noodig is. Ik geloof dus werkelijk, dat men, tenzij men een gansch andere politiek op dit stuk wil, met de cijfers voor oogen en overigens voorstander zijnde van een voorzichtige bedrijfs- politiek, gerust zijn stem kan geven aan een verlaging van den gasprijs met twee centen. Nu wijst men op het volgend jaar. Zeer zeker, wanneer de toestand blijft gelijk hij nu is: m. a. w. wanneer de nieuwe stokerij absoluut geen verandering brengt in den financieelen toestand, dan kan ik op dit oogenblik niet uitrekenen aan de hand van de cijfers, dat er dan niet zal zijn een klein nadee- lig saldo; want nu zou die prijsverlaging doorgevoerd worden over 8 maanden, maar dan zou zij gelden over het geheele jaar en dan komt men dus een bedrag van 70000 tekort. Ik wil er den nadruk op leggen, dat wij hier voor een zeer bijzondere omstandigheid staan. Altijd wordt gezegd: de gasprijs kan niet lager zijn, want wij werken nog met een oude installatie. En nu zou de nieuwe fabriek absoluut geen voordeel opleveren? Het is wel verwonderlijk! Dat lijkt mij toch verbazend vreemd toe, maar als men zich nu wil dekken tegen die buitengewoon onwaarschijnlijke omstandigheid, waarom mag dan het reservefonds niet wor den aangesproken? Ik geloof, dat het overgroote deel der ingezetenen en van de Raadsleden niet wist, dat er zulk een reservefonds was. Er zit op dit oogenblik 1.300.000 in. De

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13