244 MAANDAG 29 MEI 1922. van de Gezondheidscommissie werkelijk in een nieuw stadium is gekomen, als omdat het, gezien de stemming van den Gemeenteraad ten aanzien van het doen van nieuwe uitgaven, gewenscht is deze zaak een beetje vroeg aan de orde te stellen, opdat wij desnoods minder urgente dingen daarvoor ter zijde kunnen stellen. Ik geloof niet, dat dit voorstel veel overweging zal noodig maken, zoodat het praeadvies spoedig zal kunnen verschijnen. De Vooritter. Met uw verzoek zal rekening worden ge houden. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 6°. Verzoek van M. B. Hoogeveen om eervol ontslag als Directeur der Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen. 7°. Verzoek van de N.V. Nederlandsche Fabriek van Ver duurzaamde levensmiddelen v/h W. Hoogenstraaten en Co. in zake de betaling van de kosten van demping der sloot aan de Rijndijkstraat, voor zoover het gedeelte betreft dat aan adressante toebehoort. Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. De Voorzitter deelt mede, dat alsnog is ingekomen: een schrijven van den heer de Lange, houdende mededeeling van een begane vergissing bij de verdediging van zijn voorstel om het vermenigvuldigingscijfer voor den hoofdelijken omslag op 1 te stellen. Dit schrijven luidt als volgt: Leiden, 26 Mei 1922. Tot mijn leedwezen heb ik in de Raadsvergadering van 15 dezer, bij de verdediging van mijn voorstel om het ver menigvuldigingscijfer voor den hoofdelijken omslag, kohier 1922/23, op 1 te stellen, eene vergissing begaan. Ik heb toen o.a. gezegd dat de Lichtfabrieken volgens de begrooting in 1921 zouden geven een verlies van ƒ3300.— en dat de uitkomst van dat jaar vermoedelijk zal zijn eene winst van p. m. 315000. Ik putte de begrootingsgetallen uit de volgnummers 24 en 147 der ontwerpbegrooting, overiuigde mij er van dat in de memorie van antwoord en bij de behandeling dier begrooting in den Raad, geen verandering in die getallen was gebracht en, wat volgnummer 24 betreft, overtuigde ik mij er ook van dat de daar genoemde getallen tot heden ongewijzigd blevenhet laatste verzuimde ik echter ten opzichte van volgnummer 147 en nu bleek mij, na de Raadsvergadering, dat op 25 April 1921 de uitgaafpost op dat volgnummer ad 89400.—, zijnde het oorspronkelijk bij de vaststelling der begrooting geraamde nadeelig saldo der Gasfabriek, is geschrapt. Mijne beschouwing over de vermoedelijke baten der Licht fabrieken was dus onjuist; deze zullen voor 1921 niet ver moedelijk ruim drie ton, maar vermoedelijk p.m. ƒ229000. meer bedragen dan na 25 April 1921 geraamd werd. Deze fout in de verdediging die mijn voorstel zelve intact laat behoeft naar mijne meening op zich zelve geen wijziging tengevolge te hebben van het vastgestelde vermenig vuldigingscijfer, maar ik achtte mij toch verplicht U er mededeeling van te, doen, evenals ik er op 17 dezer reeds mededeeling van deed aan Burgemeester en Wethouders. Uw medelid, J. de Lange. Aan den Gemeenteraad. De Voorzitter. De heer de Lange heeft zooals hij zelf ook memoreert reeds eenige dagen na de vorige Raads zitting aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven van de door hem gemaakte vergissing, in dit schrijven bedoeld, en daarover zijn leedwezen betuigd. De fout was trouwens toen reeds door ons zelf ontdekt. In hoeverre deze niet onbelangrijke vergissing op het ge nomen Raadsbesluit van invloed is geweest, is natuurlijk moeilijk te zeggen. In ieder geval dit geeft de heel de Lange zelf ook toe valt zij te betreuren. En er kan den Wethouder van Financiën zeker geen ver wijt van worden gemaakt, dat hij niet onmiddellijk het door den heer de Lange genoemde cijfer als onjuist heeft gewraakt. Is het in het algemeen van een Wethouder niet te vergen dat hij alle cijfers in zijn hoofd heelt, in dit geval zeker allerminst, waar de betrokken Wethouder nog pas enkele dagen aan het hoofd der afdeeling Financiën was geplaatst. Trouwens het cijfer was nog niet eens officieel bekend. Hieibij komt nog, dat er te minder reden bestond om aan de juistheid van het bewuste cijfer te twijfelen, waar het genoemd werd door den heer de Lange, die niet alleen bekend is om zijn accuratesse, maar die nog zeer kort van te voren fungeerde als Wethouder van Financiën en als Voorzitter van de Commissie voor de Lichtfabrieken. Burgemeester en Wethouders vinden nu in deze begane vergissing, die natuurlijk ik herhaal dit te bejammeren is, aanleiding om aan de leden van den Raad beleefd dóch dringend in overweging te geven, wanneer zij in het vervolg voorstellen, althans belangrijke als het onderhavige, wenschen te baseeren op of te argumenteeren met cijfers, eerst met hun college overleg te plegen omtrent de juistheid dier cijfers, tot welk overleg wij, zooals van zelf spreekt, gaarne bereid zijn. Het komt ons voor dat door deze wijze van handelen ver gissingen, als waarvan thans sprake is, voortaan zullen worden voorkomen, wat ongetwijfeld aan een goede behandeling van en een zuivere beslissing in de betrokken onderwerpen ten goede zal komen. De heer de Lange. M. d. V. Ik zal niets afdoen aan de juistheid van de reprimande, welke ik van Burgemeester en Wethouders gekregen heb. Iemand, die in het openbaar een fout maakt, moet haar in het openbaai herstellen. Nu die gemaakte fout gepaard is gegaan met de verwerping van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, wil ik niet beweren, dat dit de scherpte van de vermaning eeniger- mate zal hebben verhoogd, maar ik leg mij er bij neder, dat zij is zooals zij is. Waar Burgemeester en Wethouders nu echter zoo uiter mate juist in het licht stellen het gewicht van financieele voorstellen, daar meen ik toch met de bescheidenheid, die past aan iemand, die pas een fout erkend heeft, nog te mogen opmerken, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders zelf ook buitengewoon poover en onvoldoende was toegelicht. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik vraag het woord. De Voorzitter. Ik heb geen bezwaar om den heer Sijtsma het woord te verleenen, maar ik wil toch verzoeken niet te lang over dit punt te praten, omdat het een afgedane zaak is. Burgemeester en Wethouders hebben den heer de Lange geen verwijt gemaakt, zij hebben alleen de zaak even toe gelicht en daaraan toegevoegd een verzoek om in het vervolg eerst de cijfers te contiöleeren, omdat het jammer is, als de Raad, op onjuiste cijfers afgaande, een of ander belangrijk besluit neemt. Dat was een beleefd verzoek, maar een af straffing hebben Burgemeester en Wethouders den heer de Lange niet toegediend. De heer Sijtsma. M. d V. Burgemeester en Wethouders hebben de wenschelijkheid uitgesproken, dat de Raadsleden, als zij voorstellen willen indienen, dat tijdig doeri, opdat Burgemeester en Wethouders er rustig kennis van kunnen nemen, maar ik zou dat nog een beetje willen uitstrekken en den wensch uitspreken, dat ook de Raadsleden, alvorens de Raadsvergadering er is, van dergelijke voorstellen kennis zullen krijgen. De Raadsleden kregen tijdens de Raadsver gadering een rapport vol cijfers en toen is er, daarop afgaande, gezegd, dat het veimenigvuldigingscijfer wel op kon worden bepaald, maar het was voor ons onmogelijk die cijfers na te gaan en ik heb dan ook veiligheidshalve vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders gestemd. Ik dring er dus op aan, dat ook de Raadsleden voortaan dergelijke voorstellen bijtijds krijgen. De Voorzitter. Het voorstel van den heer de Lange hebben Burgemeester en Wethouders 's morgens te half twaalf ont vangen en onmiddellijk laten drukken, zoodat de leden van den Raad het bij den aanvang van de vergadering op hun plaats vonden. Zij'konden het voorstel niet eerder ter kennis van den Raad brengen. Ik stel nu voor het debat te sluiten en het schrijven van den heer de Lange voor kennisgeving aan te nemen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. Aan de orde is alsnu: 1. Onderzoek van den geloofsbrief van het nieuw benoemd raadslid, den heer Jan de Lange. De Voorzitter. Ik heb de eer tot leden van de commissie van onderzoek van dezen geloofsbrief te benoemen de heeren van Eek, Sanders en Meijnen en verzoek dien heeren zich onmiddellijk met het onderzoek te belasten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 2