MAANDAG 29 MEI 1922. 255 Burgemeester en Wethouders over te laten, vóór ons. Dezer dagen kreeg ik onder mijn oogen een lijstje van ambtenaren, die door Burgemeester en Wethouders zijn aangesteld, allen ambtenaren, benoemd buiten de personen, die de gemeente in haar dienst heeft. Het zijn de volgende: 1 Hoofdboekhouder Lichtfabrieken; 1 Boekhouder Lichtfabrieken 1 Boekhouder Keuringsdienst Eet- en Drinkwaren 1 Klerk, Slachthuis: 2 Verpleegsters Geneeskundigen Dienst; 1 Verpleegster Eerste Hulp bij Ongelukken; 1 Portier Gesticht »Endegeest". Zooals ik zeide, zijn dit allen ambtenaren, aangesteld buiten het corps ambtenaren van de gemeente om. Thans is weder aan enkele ambtenaren van de Licht fabrieken ontslag aangezegd en nu meen ik, dat men bij het benoemen van nieuwe ambtenaren gebruik zal moeten maken van de ambtenaren, die de gemeente in dienst heeft. Het lijstje, dat ik voorlas, lijkt mij van dien aard, dat er aanleiding bestaat om het benoemen van ambtenaren niet aan Burge meester en Wethouders over te laten. Wij zijn, indien wij dat wel doen, niet zeker, dat bij eventueele vacature's de ambtenaren zullen worden genomen, die in den gemeente dienst vrij komen. Daarom wensch ik de benoeming van ambtenaren aan den Raad te houden. De Voorzitter, Er is dunkt mij alles voor te zeggen om Burgemeester en Wethouders deze benoeming te laten doen. Al de ambtenaren, die op één lijn staan met dezen ambtenaar, worden door Burgemeester en Wethouders benoemd. Het bezwaar, door den heer Eikerbout aangevoerd, acht ik onge grond en ik zie dan ook geen enkele reden waarom deze benoeming niet aan Burgemeester en Wethouders zou kunnen worden overgelaten. Er zou een misstand ontstaan, indien deze benoeming door den Raad gebeurde. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 7 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Sanders, Stijnman, F. Eikerbout, Mulder, Bots, Pera, van Hamel, Sijtsma, Mevr. van Itallie van Embden, de heeren Kuivenhoven. Jan de Lange, Wil brink, Bisschop, Meijnen, de Lange, Oostdam, Schoneveld en de Voorzitter. Tegen stemmende heeren Dubbeldeman, van Stralen, Groene veld, Piekaar, A. Eikerbout, Heemskerk en van Eek. De Voorzitter. Hiermede is de behandeling van de ge drukte agenda afgeloopen. Ik geef nu het woord aan den Wethouder Mulder ter be antwoording van eenige vragen, welke in de vorige vergadering door den heer van Stralen gesteld zijn. De heer Mulder. M. d. V. In de vorige vergadering zijn door den heer van Stralen vijf schriftelijke vragen ingediend betreffende het verhuren van woningen van de bouwvereeni- ging »De Goede Woning". Üe eerste vraag luidde »ls het Burgemeester en Wethouders bekend, datdebouw- vereeniging »De Goede Woning" een beduidend aantal, +40, nieuw gebouwde woningen, welke voor bewoning gereed staan, niet verhuurt maar leeg laat staan?" Ik kan daarop antwoorden, dat het bestuur van de bouw- vereeniging »De Goede Woning" geen enkele woning, laat staan 40, ledig laat staan, zoodra de woningen ter bewoning door den aannemer zijn afgeleverd en opgeleverd. Op 15 Mei op den dag dus dat deze vragen gedaan zijn waren er 82 woningen gereed en die waren toen alle verhuurd. Het spreekt vanzelf, dat het bestuur geen woningen wil en vooral niet kan verhuren, die oogenschijnlijk gereed zijn, hetgeen met enkele woningen het geval is. Dit is ook bekend bij het bureau van het Bouw- en Woningtoezicht. De tweede vraag luidt: «Kunnen Burgemeester en Wethouders ook mededeelen of het juist is dat deze bouwvereeniging de gereed gekomen huizen als regel slechts verhuurt aan Katholieke gezinnen en dat zij, zoo er geen voldoende gegadigden van die gezindte zich aanmelden, zeer spaarzaam is om deze aan andersden kenden te verhuren?" Van de zoo even door mij genoemde 82 woningen zijn er 42 verhuurd aan Katholieken: dat is dus ongeveer de helft: 28 aan niet-Katholieke en 12 aan gezinnen, waarvan het be stuur der bouwvereeniging niet weet tot welke religie ze behooren. Aan de gegadigden wordt nooit gevraagd, tot welk kerk genootschap zij behooren, ofschoon er onder de ongeveer 400 gegadigden een groot aantal Katholieken zijn. Met de beantwoording van deze twee vragen vervalt natuurlijk de beantwoording van de overige drie vragen, die inhouden, of Burgemeester en Wethouders niet van meening zijn, gezien de groote behoefte aan woningruimte, dat deze vereeniging moet aangespoord worden tot verhuren, dat zij geen uitzon deringen moet maken, omdat het ledig staan der woningen renteverlies veroorzaakt, enz. De Voorzitter. Is de heer van Stralen door het antwoord van den Wethouder tevreden gesteld? De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil nog wel iets zeggen naar aanleiding van het antwoord van den Wethouder. De Voorzitter. Ik verzoek dan den heer van Stralen kort te zijn, want het is geen interpellatie. De heer van Stralen. Hoe u het noemen wilt, is mij on verschillig. De Voorzitter. Wij zijn eigenlijk aan de rondvraag bezig en daarbij kunnen wij geen lange debatten houden. Dan moet de heer van Stralen maar een interpellatie aanvragen. De heer van Stralen. M. d. V. Het zij mij vergund tegen over het antwoord van den Wethouder de inlichtingen te stellen, die ik mijnerzijds heb ingewonnen. In de eerste plaats wil ik zeggen, dat het mij toch ver wondert, dat Burgemeester en Wethouders, aan wie ik deze vragen heb gesteld, zich om inlichtingen dienaangaande uit sluitend gewend hebben tot het bestuur van de betrokken woningbouwvereeniging. Ik kan u zeggen, dat ik niet heb bedoeld, dat Burgemeester en Wethouders hun inlichtingen uitsluitend bij die vereeniging zouden inwinnen, misschien ook wel bij die vereeniging, maar tevens bij andere autori teiten. Zoo heb ik mij voorgesteld, dat ook aan de directie van het Bouw- en Woningtoezicht zou worden opgedragen om naar aanleiding van de door mij gestelde vragen een zelfstandig onderzoek in te stellen, want uit het antwoord, dat ik van den Wethouder heb ontvangen, moet ik opmaken, dat Burgemeester en Wethouders wel wat heel eenzijdig zijn ingelicht. Ik heb verschillende mededeelingen vernomen en, al kan ik zeggen, dat de Wethouder in zijn antwoord buiten gewoon poover is geweest, ik heb toch wel uit zijn mede deelingen bemerkt, dat hij niet volledig en ik zou haast durven zeggen: onjuist is ingelicht. De Wethouder heeft onder andere gezegd, dat, op 15 Mei 82 woningen gereed en verhuurd waren. Ik heb van absoluut betrouwbare zijde vernomen, dat dat niet juist is. Ik heb bijvoorbeeld gehoord, dat vier woningen, die op 15 Mei zijn opgeleverd door den aannemer, op dit moment nog steeds niet zijn verhuurd. De heer Oostdam. Sedert 15 Mei? Wat een reuzentijd? De heer van Stralen. Ik heb hier op mijn lijstje een woning, die op 21 April is opgeleverd, maar thans nog niet is verhuurd. Er zijn een aantal woningen, die nog niet zijn opgeleverd, maar waarvan ik zoo vrij ben te zeggen, dat zij opleverbaar zijn. Ik geloof best, dat de woningen, die ik bedoeld heb in de eerste van mijn vragen en die te rang schikken zijn onder de 40 woningen, waarvan ik in mijn vragen heb gesproken, niet alle zijn opgeleverd, maar als men weet, dat 16 woningen, welke vandaag zijn opgeleverd, reeds sinds drie weken klaar stonden en dat alleen ontbrak het aanbrengen van den schakelaar voor het licht, dan zal men toegeven, dat het niet opleveren van die woningen een bedenkelijke zijde heeft. Op die manier kan het bestuur van een woningbouwvereeniging er in slagen woningen, die be woonbaar zijn, te betitelen als niet bewoonbaar, omdat de laatste hand er niet aan gelegd is. Het doet mij denken, dat met opzet die laatste hand er niet aan gelegd wordt, teneinde over onbewoonbare woningen te kunnen beschikken. Naar aanleiding van de mededeelingen van den Wethouder moet ik ernstig gaan denken, dat dat hier het geval is. Ik heb vernomen, dat de installateur wachtende was op schakelaars voor het licht, die hij moest aanbrengen, maar dat hij aan het bestuur heeft gezegd, indien de woningen verhuurd konden worden, er onmiddellijk in te zullen voorzien en hij zou zorgen dat in enkele uren de schakelaars zouden aangebracht zijn. Als dit zoo is, dan is het onverantwoordelijk om woningen, die gereed zijn, in een dergelijken toestand te laten om ze niet te behoeven te verhuren. In de gemeente is een algemeene indruk gevestigd, dat die vereeniging bij voorkeur slechts woningen aan Katholieke gegadigden verhuurt. De Wethouder heeft zich buitengewoon sterk uitgedrukt en gezegd, dat bij sollicitatie naar een woning niet gevraagd wordt naar de godsdienstige gezindte van den gegadigde. Dit kan ik met de allergrootste stelligheid tegenspreken. Als de bouwvereeniging dit aan Burgemeester en Wethouders als

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13