97
nieuwe leervak, dat de wet facultatief stelt, n.l. de handen
arbeid, in te voeren. In de eerste plaats omdat men ver
schillend denkt over de waarde van dit vak, in de tweede
plaats, omdat men met vrij groote zekerheid kan voor
spellen dat, al zal men aanvankelijk bereid zijn zich met
geringe hulpmiddelen te behelpen, ae eischen op den duur
vanzelf hooger zullen worden gesteld en daarmede de kosten
in dezelfde verhouding zullen stijgen en in de derde plaats,
omdat slechts weinige onderwijzers de bevoegdheid bezitten
om onderwijs in handenarbeid te geven.
Leeftijd voor de toelating tot de school. Met betrekking
tot den leeftijd, waarop de kinderen tot de scholen worden
toegelaten, zouden wij wenschen vast te houden aan den
tegenwoordigen toestand. De thans nog geldende verordening
vermeldt, dat op de scholen in den regel geene kinderen
worden toegelaten, die den ouderdom van zes jaren nog
niet hebben bereikt. Kinderen, die nog niet ten volle den
leeftijd van zes jaren bereikt hebben, kunnen echter door
ons worden toegelaten, wanneer het hoofd der school hen
voor het ontvangen van onderwijs geschikt acht. Wij achten
het niet gewenscht het Kon. Besl. van 13 December 1920,
No. 37, ter uitvoering van artikel 11 der wet te volgen,
hetwelk bepaalt, dat de kinderen, die tot eene school voor
gewoon lager onderwijs worden toegelaten, bij het begin
van het schooljaar of van den schoolcursus den leeftijd van
zes jaren bereikt moeten hebben, verminderd met zooveel
tijd als de helft bedraagt van den klasseduur dier school,
omdat de kinderen dan in den regel reeds op ongeveer 121/2
jarigen leeftijd alle klassen hebben doorloopen en nog niet
voldaan hebben aan de Leerplichtwet. Om nu te voorkomen,
dat kinderen van denzelfden leeftijd wel op de bijzondere,
maar niet op de openbare school kunnen worden toegelaten,
hebben wij ons te dier zake in verbinding gesteld met de
Schoolbesturen. Van verschillende Besturen is nog geen
antwoord ontvangen. Wenschen de Besturen zich echter te
houden aan het Koninklijk besluit, dan zal dat besluit ook
ten aanzien van de openbare scholen moeten worden
gevolgd. Volledigheidshalve merken wij nog op, dat het
aangehaalde besluit slechts bedoelt te regelen den leeftijd,
welken de kinderen moeten hebben bereikt, om tot eene
school toegelaten te hunnen worden.
Maximum-aantal leerlingen per klasse. Wat betreft het
maximum-aantal leerlingen per klasse, geldt hier de regel,
dat het maximum-aantal bedraagt voor de derde klasse
scholen 36 en voor de tweede en eerste klasse scholen in
de eerste drie leerjaren 30 en in de volgende leerjaren 25.
Voor de u.l.o. af deelingen is geen maximum-aantal vastge
steld. Het gemiddeld aantal bedraagt in die afdeelingen 18.
Bij de nieuwe organisatie zouden wij Botterdam in zooverre
wenschen te volgen, dat ook hier in de verordening het
maximum-aantal leerlingen per klasse niet wordt geregeld
en zulks met het oog op art. 75, 4e lid der wet, waarbij
wordt bepaald, dat, indien bij een aanvrage voor de stichting
van een schoolgebouw of verbouw van een bestaand gebouw
voor bijzonder lager onderwijs een lager maximum-aantal
leerlingen per klasse wordt opgegeveD, dan voor de overeen
komstige openbare scholen geldt, de Gemeenteraad beslist
of tot gelijke verbetering van de overeenkomstige openbare
scholen zal worden overgegaan. Het is mogelijk, dat Uwe
Vergadering ook in de toekomst dergelijke beslissingen moet
nemen en dan is het van belang, dat niet tot wijziging der.
verordening behoeft te worden overgegaan. Het is dus
beter dat door U hieromtrent een afzonderlijk besluit wordt
genomen.
Over de vraag, welk aantal leerlingen als maximum-aantal
per klasse mag worden toegelaten, loopen de meeningen
zooals ook blijkt uit de door ons ingewonnen adviezen
zeer uiteen. Met den Inspecteur van het lager onderwijs
zijn wij van oordeel, dat de meerdere of mindere intensivi
teit van het onderwijs op het bepalen van het maximum
aantal leerlingen per klasse voor een bepaalde school van
invloed moet zijn.
O. i. zou het maximum-aantal leerlingen per klasse als volgt
kunnen worden vastgesteld
voor de scholen voor uitgebreid lager onderwijs op 24;
voor de opleidingsscholen op 32;
voor de overige scholen op 36.
Hoewel eigenlijk overbodig, zij hier even opgemerkt, dat
niet altijd het maximum-aantal zal worden bereikt en dat
het noodig kan zijn om in een bepaald geval een grooter
aantal leerlingen per klasse toe te laten.
Nog moeten wij Uwe aandacht vragen voor de volgende
punten.
Nuttige handwerken. In de eerste plaats het onderwijs in
de nuttige handwerken aan meisjes. Gelijk bekend wordt
dat onderwijs op de gemengde scholen der 2de klasse en
op de scholen der 3de klasse gegeven door vakonderwijze
ressen. Op de 2de klasse scholen geschiedt dat binnen-, op
de 3de klasse scholen buiten den gewonen schooltijd.
Nu is onlangs vanwege het Departement van Onderwijs
aan de Inspecteurs van het lager onderwijs den wenk ge
geven om niet goed te vinden, dat het onderwijs in de
nuttige handwerken buiten den gewonen schooltijd valt.
Aangezien de Inspecteur zich aan de opvatting van den
Minister houdt, moet dat onderwijs dus voortaan binnen
den gewonen schooltijd worden gegeven. Dientengevolge
hebben wij overwogen, of er nog voldoende reden bestaat,
om het onderwijs door vakonderwijzeressen te doen geven.
Voor het behoud der vakonderwijzeressen pleit, dat het
onderwijs beter tot zijn recht komt, wanneer het wordt
gegeven door vakonderwijzeressen, dan door de gewone
onderwijzeressen. Onder de gewone onderwijzeressen zijn er,
die vele jaren geleden de bevoegdheid voor dat vak hebben
verkregen en die nimmer onderwijs in de nuttige hand
werken hebben gegeven. Van deze onderwijzeressen kan
voor dit onderwijs weinig worden verwacht. Maar nog een
ander argument wijst er op, dat de vakonderwijzèressen
bezwaarlijk alle gemist kunnen worden.
Aan de tegenwoordige derde klasse scholen wordt 36 uur
per week onderwijs in de nuttige handwerken gegeven, (de
klassen 6, 7 en 8 elk 4 uur 12 uurde klassen 9, 10, 11
en 12 elk 6 uur 24 uur, totaal 36 uur). Br zijn verschil
lende scholen, waar slechts 3 onderwijzeressen de bevoegd
heid hebben, om dat onderwijs te geven, zoodat het onmo
gelijk is om dit onderwijs uitsluitend over te laten aan de
gewone onderwijzeressen. Ontslag van het tegenwoordige
vakpersoneel kan alleen worden gemotiveerd door te ver
wijzen naar het financieele voordeel, dat daaruit voor de
gemeente voortvloeit. De salarissen der vakonderwijzeressen
toch komen geheel voor rekening van de gemeente.
Na overweging van de voor- en nadeelen is onze conclusie,
dat er naar moet worden gestreefd, om in de toekomst het
onderwijs in de nuttige handwerken uitsluitend door de gewone
onderwijzeressen te doen geven. Daartoe moet bij de in
voering der reorganisatie worden bepaald, dat dit onderwijs
wordt gegeven binnen den gewonen schooltijd door de ge
wone onderwijzeressen en, indien het aantal bevoegde onder
wijzeressen onvoldoende is, mede door vakonderwijzeressen.
Verder zouden wij het onderwijs in de nuttige handwerken
wenschen in te krimpen. Voor de tegenwoordige 3de klasse
scholen kan o. i. het uren-aantal gehalveerd worden en kan
eerst in het vierde leerjaar, dus bij den tegenwoordigen
toestand in de 7e klasse, met het handwerkenonderwijs
worden begonnen. In totaal wordt dan op de tegenwoordige
3de klassen scholen handwerkenonderwijs gegeven:
in klassen 7 en 8 twee uren 4 uren
9, 10, 11 en 12 drie uren 12
16 uren.
Bij de splitsing van deze scholen zal derhalve aan elke
school acht uren per week handwerkonderwijs worden ge
geven. Vergeleken met den tijd aan handwerkenonderwijs
op de 2e klasse scholen besteed, n.l. twee uur per week van
het derde leerjaar af, schijnt boven aangegeven verminde
ring van het handwerkenonderwijs niet onmogelijk. Maar
ook bij zulk een inkrimping zullen vermoedelijk alle vak
onderwijzeressen niet kunnen worden gemist.
Met den Inspecteur en de Plaatselijke Schoolcommissie
zijn wij van gevoelen, dat de vervanging der vak-onder
wijzeressen door de gewone onderwijzeressen geleidelijk moet
geschieden en niet gebonden moet zijn aan een bepaalden
datum.
Het onderwijs in de nuttige handwerken aan de centrale
school voor het 7e leerjaar zouden wij, evenals de Inspecteur,
aan vak-onderwijzeressen wenschen op te dragen.
Aangezien het wel niet mogelijk zal zijn voor het onderwijs
in fraaie handwerken bevoegde onderwijzeressen te verkrijgen,
kan dat vak niet worden gehandhaafd. Feitelijk wordt het
ook thans niet onderwezen, al gaat dan het onderwijs
in de nuttige handwerken aan de meisjesschool in de Bree-
straat iets verder, dan dat aan de andere scholen.
Teekenen en Gymnastiek. Volgens artikel 10 der nog geldende
verordening (Gem.blad No. 52 van 1920) wordt het onderwijs
in teekenen en gymnastiek aan de openbare lagere scholen,
voor zooveel noodig opgedragen aan het aan deze scholen
verbonden personeel. Voor zooveel dit personeel daarmede
niet kan worden belast, wordt door aanstelling van bevoegde
personen in de behoefte voorzien.
De tegenwoordige toestand is zoo, dat 2 teekenonderwijzers
les geven aan de scholen voor u. 1. o. Overigens wordt het
teekenonderwijs door de gewone leerkrachten gegeven.
Het onderwijs in vrije- en orde-oefeningen (lagere leerjaren)