238
MAANDAG 15 MEI 1922.
gemeentenaren het zwaarst moeten laten wegen; en al zou
het nog drie maanden moeten duren, dan zou ik er voor zijn.
Vroeger stelden wij het vermenigvuldigingscijfer vast in
November. Dat was feitelijk een veel beter systeem. De heer
van der Pot heeft indertijd gezegdLeiden is een uitzondering.
Maar dan maakte Leiden een gunstige uitzondering.
Worden wij er toe gedwongen, dan zullen wij ons daarbij
moeten nederleggen; tegen de overmacht kan niemand .op;
maar ik vind dat het de plicht van den Raad is om ten
bate van de ingezetenen het belang van onze gemeente zoo
lang mogelijk te verdedigen. Dan moet de Rijksadministratie
daarvoor wijken en zien of zij zich niet kan schikken naar
het belang van de gemeentenaren; dit moet hier het zwaarst
wegen.
Ik ben niet van plan mijn voorstel in te trekken. Ik heb
het in algemeenen zin gesteld; wij kunnen dan den tijd, dat
het gewenscht en noodzakelijk zal zijn om het voorstel te
behandelen, afwachten.
De heer Bots. M. d. V. Ik zbu den heer van Eek willen
opmerken, dat de zaak niet overdreven moet worden.
Het is juist wat hij zegt, dat wij nog geen gegevens hebben,
maar toch door den jaienlangen gang van zaken kan men
redelijkerwijs vrijwel juist aangeven het cijfer, dat geheven
zal moeten worden, zoodat het groote belang, dat hij naar-
voren bracht, toch niet bestaat. Als wij het een maand of
wat vroeger doen, dan scheelt dat wellicht iets, maar het
zal niet bet groote verschil geven, waardoor het de moeite
waard zou worden om niet tot overeenstemming te komen
met het Rijk.
De heer Sijtsma. Kunt gij er nadeel van ondervinden?
De heer Bots. Ja, wij krijgen geen voorschotten, zoodat
wij ons kasgeld missen.
De Voorzitter. Ook ik moet den Raad adviseeren om niet
met het voorstel van den heer van Eek mede te gaan, want
men kan moeilijk vergen, dat de Rijksambtenaren zich zullen
regelen naar de wenschen van de gemeente Leiden. Boven
dien wensch ik even te doen opmerken, dat wij, als wij geen
vermenigvuldigingscijfer hebben vastgesteld, van de voor
schotten, welke het Rijk anders met 1 Juli begint uit te
keeren, voorloopig geen cent zullen krijgen.
De heer van Eck. Die voorschotten staan toch vast.
De heer de Lange. Die hangen af van het vermenigvul
digingscijfer, dat is het juist.
De Voorzitter. Men zou alles op losse schroeven zetten.
Wat de heer van Eck wil, lijkt mij iets onmogelijks.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Eck wordt in stemming
gebracht en met 20 tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Mulder, Bots, Oostdam, F.
Eikerbout, Schoneveld, Wilmer, Splinter, Huurman, Stijnman,
Meijnen, Bisschop, Sanders, Eerdmans, de Lange, Mevr. van
Itallievan Embden, de heeren Sijtsma, Heemskerk, Kuiven-
hoven, Pera en de Voorzitter.
Vóór stemmen: Mevr. Dubbeldeman—Trago, de heeren A.
Eikerbout, van Stralen, Piekaar, Groeneveld, Knuttel, van
Eck en Dubbeldeman.
(De heer Wilbrink had gedurende deze stemming de ver
gadering tijdelijk verlaten).
De Voorzitter. Thans kunnen wij de discussie over het
voorstel van Burgemeester en Wethouders voortzetten.
De heer Sijtsma. M. d. V. Toen wij dit stuk van Burge
meester en Wethouders kregen, verheugde het mij, want ik
had een heimelijke vrees, dat het vermenigvuldigingscijfer
weer hooger zou zijn, en dat de belasting in elk geval bijzonder
hoog zou wezen, omdat men zich voorstelt, dat de inkomens
van de belastingschuldigen in het algemeen zullen verminderen
en de uitgaven nog altijd toenemen. Nu hebben Burgemeester
en Wethouders berekend, dat het vermenigvuldigingscijfer
lager zal kunnen worden en ik heb die berekening als juist
en zuiver aanvaard.
Toen de heer de Lange voorstelde het nog meer te ver
lagen en het op 1 te brengen, waren de heeren blij, want van
alle kanten werd dat voorstel ondersteund, maar nu zou ik
toch deze nuchtere vraag willen stellen: door het voorstel
van den heer de Lange aan te nemen, zullen wij minder
belasting betalen dan bij aanneming van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, maar welke gevolgen zal dat
dan hebben? Zullen wij het volgend jaar dan niet weer meer
moeten betalen?
De heer Bots. Ja!
De heer Sijtsma. Dan moeten wij ons toch niet blij laten
maken met een doode musch. Wij kunnen al tevreden zijn,
als wij het met 1.1 mogen doen, 't volgend jaar weer moeten
stijgen zou fataal wezen.
Tenzij de heer de Lange, die de dingen zoo duidelijk kan
zeggen en als oud-Wethouder er meer van kan weten, mij
weet te overtuigen, dat ik de zaak niet goed inzie, zal ik als
voorzichtig Raadslid met zijn voorstel niet kunnen meegaan.
De heer Eerdmans. M. d. V. Gaarne zou ik [willen weten
hoe het komt, dat de cijfers, die wij van den heer de Lange
hebben gekregen, bijna vijf ton verschillen met die, welke
in het Ingekomen Stuk worden overgelegd. Ik kan niet zeggen
»in de stukken", want in de map lag alleen het Ingekomen
Stuk. Waar wij ten aanzien van deze cijfers zijn als kinderen
in de hand van den meester, is het zeer gewichtig om te
weten hoe de meesters met hun kinderen handelen. Het
verschil is geen kleinigheid.
De heer Bots. M.d.V. Burgemeester enJWethouders zouden
natuurlijk liever zelf met een grootere verlaging gekomen zijn
dan zij nu gedaan hebben, maar wilj men aan elk jaar geven
wat het toekomt, dan kan men dat niet doen.
Het groote verschil, waarop de heer Eerdmans'gewezen
heeft, wordt hierdoor verklaard, dat de heer de Lange onge
veer een half millioen, dat aan 1921 toekomt, op 1922 wil
brengen. Maar dan zal natuurlijk 1921 niet sluiten met een
batig saldo, misschien met een zeer klein, of zelfs met een
nadeelig saldo, en dat zal zich wreken op het jaar 1923. Als
dan de begrooting van 1923 moet gemaakt worden, dan
kunnen wij beginnen hetzij met een nadeelig hetzij met een
te klein voordeelig saldo.
Nu zullen zich vermoedelijk in 1923 vooral doen geldende
naweeën van de malaise, waariA wij op het oogenblik ver-
keeren. Thans teren wij altijd nog op den goeden tijd, die
verloopen is; maar in 1923 zal het belastbaar inkomen der
Leidsche ingezetenen, waarover dan belasting zal betaald
moeten worden, veel lager zijn.
Wij hebben deze zaak meermalen in het college in den
breede besproken, ook met den Burgemeester; maar wij zijn
steeds tot de slotsom gekomen, dat wij aan 1921 moeten
geven wat aan dat jaar toekomt.
Ik weet wel, dat een provinciaal voorschrift voorschrijft om
op elk jaar te boeken wat elk jaar oplevert; maar dat is een
zaak van administratie en vorm. Indien wij in onze boek
houding bij de ontvangsten aangeven dat in 1921 is ontvangen
zesmaal ƒ250000.van de Inkomstenbelasting 1921/22, dan
moet er toch op de boeking van dat jaar meer dan dat
gebracht worden. Dat geschiedt door overboeken en komt
herhaaldelijk voor.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil erop wijzen, zooals ik
ook al herhaaldelijk bij de behandeling der begrooting heb
uiteengezet, dat ook in de jaren toen de uitgaven stegen,
toch de raming van de opbrengst der belastingen zeer aan
den lagen kant was. Waaruit komt dit voorstel tot belasting
verlaging voort? Hieruit, dat het kohier van 1921/1922 zeer
is medegevallen. Nu geloot ik niet, dat hetzelfde het geval
zal zijn met het volgend kohier, maar ik wil er de aandacht
op vestigen, dat bij de vooruitzichten voor het volgend jaar
wat betreft hetgeen dan noodig zal zijn uit de inkomsten
belasting, in het geheel geen rekening is gehouden met het
voor mij vaststaand feit, dat het overschot uit vroegere
diensten, hetwelk op de volgende begrooting zal paraisseeren,
zeer veel grooter zal zijn dan wij dit jaar gehad hebben. Ik
geloof dan ook, dat wij juist met het oog daarop gerust
zullen kunnen aannemen het voorstel van den heer de Lange,
om het vermenigvuldigingscijfer op 1 te brengen, met het
oog op het veel grooter overschot uit vorige diensten, dat
wij op de begrooting zullen kunnen brengen. Dat overschot
zal maken, dat een lager bedrag door hoofdelijken omslag
zal gedekt moeten worden.
Ik ben het niet eens met den heer van Eck, als hij zegt,
dat het wenschelijk is om ruimere kasmiddelen te hebben
opdat men, als men eischen stelt aan de gemeentekas, direct
iets heeft waaruit men kan putten. Ik geloof niet, dat de
beslissing van den Gemeenteraad over dergelijke dingen daar
door beïnvloed zal worden.
Voorzoover er van invloed van de kasmiddelen op de stem
ming sprake is, geloof ik, dat het besef, dat de belasting op
dit oogenblik niet zoo verschrikkelijk hoog is, allicht evenveel
zal uitwerken om iemand zijn stem te doen geven aan een
hervormingsvoorstel als de overweging, dat de belasting meer
opbrengt dan er geraamd is.