236 MAANDAG 15 MEI 1922. dat de gemeente die schuren daar kan huren. Dan zouden die ingericht kunnen worden voor het opbergen van kleeren, enz. Daaruit leid ik af', dat op dit oogenblik geen gevaarlijke springstoffen aanwezig zijn op dat terrein. De heer Bots. M. d. V. Ik wil er op wijzen, dat het onder zoek, hetwelk van gemeentewege heeft plaats gehad, of dat oude zwembassin weder dienst zou kunnen doen, nogal in datum verschilt met hetgeen voorkomt in de mededeeling van den heer Dubbeldeman. Toen deze zaak aan het rollen is gebracht, is vanwege Gemeentewerken onderzocht, of die oude gelegenheid weder gebruikt kon worden, en toen heeft de Directeur van Gemeente werken mij medegedeeld, dat zulks niet het geval was, aan gezien de eigenares dien grond voor haar bedrijf noodig blijkt te hebben. Nu kan men later wel iets anders zeggen, maar ik ben toch persoonlijk ervan overtuigd, dat, als van gemeente wege zoo iets onderzocht wordt en naar aanleiding daarvan wordt gezegd: wij kunnen het niet gebruiken, dit de juiste toedracht van de zaak is. Men zal zoo iets toch niet uit zijn duim zuigen? De heer Mulder. M. d. V. Ik geloof, dat wij in het belang van de zaak niet moeten ingaan op de gedachte van den heer Dubbeldeman. De heer Piekaar heeft er terecht op gewezen, dat wij met al die dingen de groote kans loopen dat onderwijl de tijd voor zwemmen eigenlijk weder zoo'n beelje voorbijgaat. Als juist is wat de heer Dubbeldeman zegt, dat daar die gevaarlijke dingen niet meer gefabriceerd of opgeborgen worden, dan kunnen wij er op terugkomen: maar of wij dan die beide zwemgelegenheden zouden moeten hebben, weet ik nog niet. In elk geval zouden wij eventueel met den heer Kat een accoord moeten maken, dat hij gedurende het zwem- seizoen die gebouwtjes daar niet gebruikt voor het fabriceeren of opbergen van vuurwerkartikelen. Verleden jaar waren die gebouwtjes er niet. Die man doet met, die gebouwtjes in die zaak wat hij wil. Wat betreft hetgeen de heer Piekaar zegt omtrent het vervoer per boot naar de zwemplaats, ik zou het verstandiger achten, dat Burgemeester en Wethouders zich daarbuiten hielden. Dergelijke wenk zal de heer Piekaar den zwemmers wel willen geven: dat zij zich moeten vereenigen en ge zamenlijk zich moeten wenden tot de betrokken onderneming met de boodschap: als ge ons laat varen voor een koopje, dan gaan wij mee: anders wandelen wij. Dit zou een betere oplossing zijn dan dat Burgemeester en Wethouders zich er voor spanden. De heer Heemskerk. Ik wil doen opmerken, dat wij eigenlijk niets anders te doen hebben dan het praeadvies van Burge meester en Wethouders te behandelen en te beslissen of wij al dan niet zullen aannemen hun voorstel om dezen zomer gebruik te maken van de zwemplaats nabij het Leidsche Tolhek. Nu worden van andere zijde opmerkingen gemaakt, welke Burgemeester en Wethouders in overweging kunnen nemen, doch die toch in elk geval niets afdoen aan den aard van dit voorstel. Burgemeester en Wethouders kunnen volstaan met alleen die opmerkingen van den heer Dubbeldeman in overweging te nemen en ik zou dan ook den Raad in overweging willen geven dit voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De heer van Stralen. Hetgeen de heer Heemskerk zegt is juist; wij hebben alleen te maken met het voorstel van Burge meester en Wethouders; maar ik onderschrijf toch ook wat de heer Dubbeldeman heeft gezegddat, als het eenigszins mogelijk is, door Burgemeester en Wethouders een onderzoek worde ingesteld of de zwemplaats van verleden jaar nu beschik baar gesteld zou kunnen worden voor kinderen. Wij kunnen thans niet beoordeelen, of er werkelijk gevaar aan verbonden is. Het staat vast ik woon er vlak achter en kan het daarom weten dat in de onmiddellijke nabijheid van dat bassin een tiental schuurtjes zijn gebouwd, waarin ontplofbare stoffen aanwezig zijn, en is het mogelijk dat daarom dit bassin niet als zwemplaats te gebruiken is. De heer Piekaar. M. d. V. Ik zou wel eens willen vragen of Burgemeester en Wethouders al een tarief hebben vast gesteld. De heer Mulder. M. d. Y. Vermoedelijk zullen die tarieven zijn zooals zij aan de zweminrichting aan de Heerenpoort waren, want deze gelegenheid komt in ruil voor die zwem inrichting. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen). XVII. Vaststelling van het kohier der schoolgelden voor het Middelbaar en Hooger Onderwijs, schooljaar 1921/1922. (Zie Ing. St. No. 131.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten tot vaststelling van het kohier der schoolgelden voor het Middelbaar en Hooger Onderwijs, schooljaar 1921/22, opge maakt tot 'een bedrag van ƒ42.307. XVIII. Vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer, bedoeld in de verordening op de heffing eener plaatselijke belasting naar het inkomen te Leiden, voor het belastingjaar Mei 1922—Mei 1923. (Zie Ing. St. No. 146.) De Voorzitter. Bij dit voorstel komt tevens in behandeling het amendement van den heer de Lange, luidende: »Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen het vermenig- vuldigingscijler voor de plaatselijke belasting naar het inkomen voor het belastingjaar 1922/23 vast te stellen op i." Wenscht de voorsteller het nog nader toe te lichten? De heer de Lange. M. d. V. Ik heb voorloopig niets toe te voegen aan de schriftelijke toelichting, welke ik bij het voor stel heb gegeven. Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck. M. d. V. Bij vorige gelegenheden heb ik namens onze fractie verklaard, dat wij ons niet aansprakelijk stelden voor het heffen van de belasting, omdat wij meenden, dat de grondslag ervan verkeerd was. Nu zou ik dezen keer daarover niet weer gesproken hebben, indien er niet een bepaalde reden bestond ook thans er een woord over te zeggen. Ik kan mij namelijk niet vereenigen met de zeer oppervlakkige wijze, waarop al mogen de omstandigheden daartoe ook leiden het vermenigvuldigingscijfer wordt vastgesteld. Zooals men weet, is dat vermenigvuldigingscijfer afhankelijk van het totaal inkomen der gemeentenaren en anderzijds van het bedrag, dat men voor de gemeentelijke huishouding noodig heeft. Wij weten wat wij dit jaar noodig hebben, maar wij weten niet wat in de eerste vier maanden van het volgend jaar noodig zal zijn. Nu heeft het Rijk ons genoodzaakt terug te komen op de goede gewoonte om het vermenigvuldigingscijfer vast te stellen eerst aan het einde van het jaar, wanneer èn de inkomsten bekend waren èn de begrooting voor het volgend jaar was vastgesteld. Teneinde nu eenigszins aan het bezwaar, dat daar door aan de gemeenten in den weg werd gelegd, tegemoet te komen, is door het Rijk voorgesteld in de verordening het vermenigvuldigingscijfer in maximum vast te stellendaardoor kwam de Raad vrij van de verplichting om reeds in Mei het vermenigvuldigingscijfer te bepalen. Nu komt evenwel weer de eisch van de Rijksbelastingadministratie om nu reeds over te gaan tot het vaststellen van het vermenigvuldigingscijfer, omdat zij anders niet op tijd kan klaar komen met de vast stelling van het kohier. Ik begrijp, dat het zeer moeilijk zal zijn weer tot de oude gewoonte terug te komen om het ver menigvuldigingscijfer aan het einde van het jaar te bepalen. Maar aan den anderen kant leg ik er den nadruk op, dat op het oogenblik de beschrijvingsbiljetten voor de inkomsten belasting grootendeels reeds in handen zijn van de ingezetenen; dat die biljetten binnenkort zullen worden opgehaald en dat dus binnen korten tijd de Rijksadministratie wel eenigszins zal weten, welke wijziging er gekomen is in de inkomsten der gemeentenaren. Ik begrijp wel, dat de Rijksadministratie niet over een maand zal kunnen zeggen: vorig jaar was het zooveel, nu is het zooveel; maar zij zal toch wel eenigszins een globalen indruk hebben, hoeveel de inkomsten van de Leidsche gemeentenaren zijn vooruit- of achteruitgegaan. Dit laatste zal natuurlijk wel het geval zijn. Ik zou er zeer veel voor gevoelen om daarop even te wachten. Ik vind het zeer goed om de Rijksadministratie ter wille te zijn; maar aan den anderen kant is daarbij ook betrokken het belang van de gemeente. Wij staan toch voor deze moeilijkheid dat wij, als wij het vermenigvuldigingscijfer hooger stellen dan noodig is, in hooge mate de ingezetenen bezwaren, terwijl het niet vereischt is. En stellen wij het lager, dan is dat voor de ingezetenen natuurlijk uitstekend

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 10