200
MAANDAG 24 APRIL 1922.
gesproken, die hebben ook onze aandacht getrokken. Ik vond
ze zelf ook laag, want wat zijn klassen van 19 en 30 leer
lingen? Ik ben op informatie uitgegaan en toen is mij geble
ken, dat het niet in de bedoeling van het Schoolbestuur ligt
om dergelijke kleine klassen te maken. Men heelt zelfs voorge
steld om klassen te vormenop de lagere school van 42 leerlingen
en op de uitgebreid lager onderwijsschool van 30 leerlingen, maar
er is een klein geschil gerezen tusschen de afdeeling Onder
wijs en het betrokken Schoolbestuur betreffende de uitlegging
van de wetsbepalingen. Op het Stadhuis wil men, om van
het maximum aantal kinderen, waarvoor de school ruimte
biedt, dat maximum eenvoudig vermenigvuldigen met het
cijfer van het klassenaantal, waarvan dan het product moet
vallen binnen de cijfers, die verband houden met het aantal
onderwijzers. Het Schoolbestuur is echter van meening, dat
het slechts behoeft aan te geven het maximum aantal leerlingen
per klasse, daarbij niet garandeerende, dat in alle klassen
dergelijk aantal leerlingen zal zitten, zoodat het aantal kin
deren, waarvoor de school wordt gebouwd, lager kan worden
gesteld dan men ten Stadhuize wanscht.
Over dit verschil in wetsuitlegging is tusschen het Stad
huis en het Schoolbestuur geen overeenstemming verkregen
beide zijn op hun standpunt blijven staan. Om de zaak nu
niet te vertragen want als het Schoolbestuur onwrikbaar
aan zijn standpunt vasthield, zou de afdeeling Onderwijs niet
gunstig op de aanvrage kunnen adviseeren en te voor
komen, dat bij Gedeputeerde Staten in beroep zou moeten
worden gegaan, heeft het Schoolbestuur inzooverre toegegeven,
dat het 't aantal leerlingen, waarvoor het de school wil stich
ten, heeft behouden maar dat aantal heeft gedeeld door het
cijfer van het klassenaantal, waardoor de gewenschte ver
menigvuldiging klopt. Dat nu leidde tot de lage getallen.
Ik herhaal: het is niet het plan dergelijke kleine klassen
te maken. Er zullen in die scholen grootere klassen zijn,
maar ook een paar kleinere wellicht, omdat men niet kan
garandeeren, dat in alle klassen evenveel leerlingen zullen
zitten. In het eene jaar is de eene klasse, in het andere jaar
de andere klasse grooter, zoodat niet behoeft te worden
geducht, dat in doorsnede de klassen bij het openbaar onder
wijs beduidend grooter zullen zijn.
Het spijt het Schoolbestuur zelf, dat het door dat verschil
van wetsduiding tot een dergelijk laag cijfer is moeten komen,
maar ik kan, gezien de geschiedenis dezer zaak, gerust mijn
stem aan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
geven.
De heer Meunen. M. d. V. Ik vraag het woord.
De Voorzitter. Als gij maar bedenkt, dat gij dan reeds twee
maal het woord hebt gevoerd, voordat de Wethouder aan
het woord is geweest.
De heer Meunen. Het is beter, dat hetgeen ik in het mid
den heb te brengen, wordt gezegd, voordat de Wethouder
spreekt.
Ik kan de uiteenzetting van den heer Oostdam wel begrij
pen en aanvaarden, maar de verklaring in de stukken, dat
men in een klasse niet meer dan 19 leerlingen zal toelaten
en dat men in die andere school geen grootere klassen zal
hebben dan van 32 en 38 leerlingen, is een zoo sterke ver
klaring, dat ik die in het kader van hetgeen de heer Oost-
dam heelt gezegd, moeilijk kan plaatsen.
De heer van der Lip. M. d. V. De heer Meijnen heeft, dunkt
mij, terecht gewezen op het zonderlinge aantal leerlingen per
klasse, dat voor deze scholen is aangegeven, namelijk 19 voor
de uitgebreid lager onderwijs-school en 32 en 38 voor de
lagere school.
Nu heeft echter de heer Oostdam al medegedeeld, hoe deze
rare cijfers in de wereld gekomen zijn. De quaestie is, als ik
het nog even mag zeggen, deze:
De wet zegt, dat bij aanvragen als deze het. Schoolbestuur
moet doen een opgave van het getal leerlingen waarvoor het
gebouw ruimte moet bieden, en het maximum-getal leerlingen,
dat per klasse zal worden toegelaten.
Daaromtrent is nu gerezen een geschil tusschen het School
bestuur en Burgemeester en Wethouders. De heer Oostdam
spreekt voortdurend van een geschil tusschen het School
bestuur en de Afdeeling Onderwijs. Ik weet niet of hij daar
mede een zekére bedoeling had, maar het geschil liep tusschen
het Schoolbestuur en Burgemeester en Wethouders, speciaal
den Wethouder van Onderwijs.
Het Schoolbestuur redeneerde aldus: Wanneer ik neem per
klasse ten hoogste 30 leerlingen, zooals aanvankelijk het plan
was, en er zijn 4 klassen, dan mag ik opgeven als getal leer
lingen waarvoor de school ruimte moet bieden 80. Het School
bestuur gaf dus op: wij maken 4 klassen; wij laten per klasse
toe ten hoogste 30 leerlingen en de school moet ruimte bieden
voor 80 leerlingen.
Tegen die berekening heb ik bezwaar gemaakt. Ik heb gezegd
neen, als men per klasse ten hoogste 30 leerlingen toelaat, en
er zijn 4 klassen, dan zal de school ruimte moeten bieden
voor 420 leerlingen. Het Schoolbestuur zeide: neen, dat behoeft
niet zoo berekend te wordenik mag opgeven zooveel klassen
en zooveel leerlingen als maximum en dan mag ik als getal
van de leerlingen, voor wie de school ruimte moet bieden, nemen
een cijfer lager dan het aantal klassen vermenigvuldigd met
het maximum, dat per klasse wordt toegelaten.
Waarom is deze quaestie van belang? Omdat de wet een
bepaling inhoudt, dat, wanneer de school gedurende 3 jaren
wordt bezocht door een zeker getal leerlingen, dat blijft beneden
het getal waarvoor zij bestemd was, het Schoolbestuur dan
een deel van de waarborgsom, soms de geheele waarborgsom
verbeurt. Dus het is voor een Schoolbestuur van belang om
het getal leerlingen, waarvoor de school ruimte moet bieden,
laag te stellen, om geen gevaar te loopen, dat het een deel
van de waarborgsom of de geheele waarborgsom zal verspelen.
Ik heb dus gezegd als men heeft 4 klassen en in elke klasse
worden ten hoogste 30 leerlingen toegelaten, dan is het een
school, die ruimte moet bieden voor 120 leerlingen.
Ik wil hieraan nog toevoegen, dat het feit, dat het School
bestuur er min of meer verstoord over was dat wij dit bezwaar
maakten een bezwaar tusschen twee haakjes, dat ten opzichte
van geen enkel ander Schoolbestuur gerezen is ons aan
leiding gegeven heeft aan den Minister daarover te schrijven.
De Minister heeft ons toen dit geantwoord: «Indien de uit
gebreid lager onderwijs-school tot welker stichting eene aan
vrage als bedoeld in artikel 72 der Lager-onderwijswet 1920 tot
den Raad Uwer gemeente is gericht, 4 klassen zal tellen en
per klasse als maximum 30 leerlingen zullen worden tóegelaten,
zal deze school noodwendig ruimte moeten bieden voor 120
leerlingen."
Dus de Minister gaf het college van Burgemeester en Wet
houders gelijk. Maar ik heb tot mijn groot leedwezen het
bestuur der Schoolvereeniging toch niet tevreden kunnen
stellen. Het bleef een weinig verstoord over ons standpunt,
en toen heeft het naar een uitweg gezocht en dezen gevon
den. Het Schoolbestuur heeft toen namelijk gezegd wij zullen
het getal leerlingen gaan veranderen; wij nemen in plaats
van 30, 19 leerlingen per klas voor de uitgebreid lager
onderwijsschool en 32 en 38 leerlingen per klas voor de
lagere scholen, welke getallen zij eerst op 42 had willen
stellen.
Nu kan ik daaraan niets doen. In het bepalen van het
maximum leerlingen per klasse zijn de Schoolbesturen volko
men vrij. Ik kan hen daarin niet dwingen en zeggen: ge
moogt geen maximum van 19 of van 32 leerlingen stellen.
Geen enkele bepaling in de wet geeft mij daartoe het recht.
Ik moet dat accepteeren. Alleen moet dan de Gemeenteraad
besluiten wat hij zal doen ten opzichte van de Gemeente
scholen; maar ik heb geen recht om tot een Schoolbestuur
te zeggen: dat mag niet; dat getal is te laag.
De heer Sijtsma. Waarom was het schoolbestuur onte
vreden?
De heer van der Lip. Het Schoolbestuur is bang, dat het,
als het de juiste cijfers opgeeft en de school door minder
kinderen wordt bezocht dan waarvoor de aanvrage is geschied,
een deel van de waarborgsom zal verliezen. Nu zegt de heer
Oostdam dat geeft allemaal niets, er worden toch lokalen
voor meer leerlingen gebouwd, wat de uitgebreid lager
onderwijsschool betreft misschien voor 30 leerlingen en, wat
de lagere school betreft, wellicht voor 42 leerlingen, dus het
is slechts een formeele kwestie. Dat geloof ik niet. Als de
Gemeenteraad zijn medewerking heeft verleend, moet het
Schoolbestuur bij Burgemeester en Wethouders komen met
het bestek en dan is het oogenblik voor Burgemeester en
Wethouders aangebroken om de zaak nader te bekijken en
te overwegen of zij kunnen goedvinden, dat er lokalen voor
30 en 42 leerlingen worden gebouwd, terwijl is opgegeven,
dat respectievelijk slechts 19 en 32 leerlingen per klasse
zullen worden toegelaten. Mijns inziens is de zaak hiermede
dan ook nog niet uit. Het Schoolbestuur heeft om de door
mij genoemde reden de cijfers zoo laag genomen en zij is
in het stellen van die cijfers vrij. maar straks komt de zaak
bij de beoordeeling van het bestek door Burgemeester en
Wethouders weer aan de orde.
Ik meen hiermede de kwestie duidelijk te hebben toege
licht. Thans nog even het punt, dat door de heeren Meijnen
en Groeneveld is aangeroerd, namelijk ons besluit in zake
het maximum aantal leerlingen per klasse op de openbare
scholen. Hetgeen in ons praeadvies staat lijkt mij volkomen
logisch. Op dit oogenblik kunnen wij niet anders doen dan
besluiten die verbetering bij de openbare scholen niet aan
te brengen, omdat die zaak binnenkort op andere wijze aan
de orde zal worden gesteld. Er wordt in dit opzicht niets
gepraejudicieerd en, als straks de vraag aan de orde komt