MAANDAG 24 APRIL 1922. 221 waarschijnlijk de lijst, dat kan onderzocht worden die indertijd aan den Minister is overgelegd, niet volkomen juist meer den werkelijken toestand weergeeft of indertijd misschien een beetje onduidelijk is ingevuld, dan kan er wellicht nog iets worden bereikt. Ik geloof, dat de menschen er beter aan toe zullen zijn, als zij den raad van den heer de Lange op volgen, dan als zij den weg opgaan, welken de heer Dubbel- deman hen wil doen bewandelen. Misschien is het mogelijk om, gelijk in enkele buitengemeenten geschiedt, het stelsel in te voeren, dat of V? gedeelte van het inkomen als huur wordt betaald. Dat stelsel werkt althans gelijkmatig, maar ik weet niet of het mogelijk is om het in Leiden, waar zoo vele bouwvereenigingen zijn, uit te voeren; indien het kon, zou ik het in het belang van de huurders en van Rijk en gemeente achten. De heer de Lange. M. d. V. Ik zou met name de heeren, die nu zoo gepleit hebben voor de juistheid van het standpunt van de huurders der Kooiwoningen, toch wel willen aanmanen tot voorzichtigheid. Het is veel gemakkelijker brand te stichten dan brand te blusschenhet is veel gemakkelijker al te breken dan op te bouwen; willen de heeren afbreken, goed, maar dan moeten zij ook toonen er iets beters voor in de plaats te kunnen geven. Als de heeren het zoover weten te brengen, dat die 147 bewoners van het Kooipark door hen zoozeer gestijfd werden in hun verzet, dat zij werkelijk een ernstige poging aanwenden om el ke huurverhooging absoluut te weigeren, dan steken zij den brand in de verbetering van de woning voorziening in Leiden, want dan maken zij het voor het gemeentebestuur van Leiden onmogelijk om nog een pink uit te steken, om ook maar iets te doen tot verdere ver betering van de woningtoestanden in Leiden. De heer Piekaar. Weer een dreigement! De heer de Lange. Het zij zoo, en als gij dat niet verstaat, dan steekt gij er den brand in. De heer van der Lip. Gij kunt het ook een waarschuwing noemen. De heer de Lange. Juist, de heeren moeten weten of zij het voor hun verantwoording kunnen nemen om de menschen op een verkeerd spoor te brengen. Het is niet een zaak, die alleen Leiden betreft. De heer Dubbeldeman kan aan den Raad voorstellen wat hij wil en aan Burgemeester en Wethouders opdragen wat hij wil, maar de Raad kan onmogelijk zijn voorstel aannemen om aan de Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen te schrijven: de huur verhooging, welke 1 Mei ingaat, kunt gij aan de bewoners kwijt schelden, want die zal de gemeente wel betalen. Ik heb zoo even getracht het aan de heeren duidelijk te maken, in welken toestand wij hier verkeeren. Ik heb gezegd en herhaal het: in 1921 zal uit de publieke kas moeten worden voorzien in 56 van de exploitatiekosten en de huurders hebben betaald 44 De heer van Stralen. Wat hebben zij daaraan? De heer de Lange. Wat de heer van Stralen daaraan heeft, weet ik niet, maar het gemeentebestuur heeft er wel wat aan. Zoodra gij het gemeentebestuur zult moeten vormen, zult ge uit een ander vaatje tappen. Dan zult ge doen wat er in uw socialisatierapport staat en dan zult ge zeggenhet eerste wat men toch wel moet betalen is de huur van zijn woning. Maar nu kunt ge hier propaganda maken en ontevredenheid zaaien, en straks, als de brand er is, dan weet ge dien niet meer te blusschen. Dat is altijd uw werk geweest en dat zet ge hier voort, maar de menschen hebben geen nut van al uw ordeverstorend werk. Ik heb gezegd, dat in het volgend jaar (1923), als deze huurverhooging voor 100 zal zijn doorgevoerd, nog door- Rijk en gemeente ongeveer 32% van de exploitatiekosten betaald zal moeten worden; dat is ongeveer Vs van de huren. Dan zal per woning nog ongeveer 120.door Rijk en gemeente bijgepast moeten worden. Nu is dit geheele debat eigenlijk onvruchtbaar, want de Raad heeft niet te bepalen wat door het Rijk zal worden hijgedragen aan die woningen. Het is onzin om te zeggen: als het Rijk de 56% niet betaalt, moet de gemeente het betalen. Dan was de gemeente spoedig insolvent, en dan volgen wij Wormerveer en Emmen na. Dat is de weg, dien de heeren op willen. Wie wat wil doen aan woningverbetering te Leiden, weet, dat de Minister de bevoegdheid heeft en op dien grondslag hebben alle besturen van woningbouwvereenigingen de voor schotten van Rijk en gemeente aanvaard de bijdrage elk jaar vast te stellen. Als men die voorwaarde onereus vindt, dan had men de bijdrage niet moeten vragen en aanvaarden. Eerst de hijdrage aanvaarden en dan zeggenge moet uwe verplichting niet nakomen: dat moge sociaal-democratisch legaal zijn, het is niet menschelijk legaal. Als ik niet van plan ben te goeder trouw verplichtingen na te komen, dan ben ik ook verplicht ze niet op mij te nemen. Wat nu gebeurt hebben de menschen verleden jaar en 2 jaar geleden ook reeds geweten dat gebeuren kon. Ik kan niet anders doen dan nogmaals bevestigen wat ik in eersten termijn gezegd heb. Burgemeester en Wethouders hebben pogingen aangewend om, natuurlijk ten nadeele van de gemeentekas, den Minister te bewegen de huurverhooging op een lager peil te doen eindigen. Die pogingen zijn mislukt, wij willen die pogingen herhalen, maar alleen op voorwaarde dat de huurders erkennen, dat huurverhooging in alle geval noodzakelijk is: dat zij dit erkennen, de facto, door vanaf 1 Mei de eerste huurverhooging, zijnde één derde van de totale verhooging, te beginnen te betalen. Ik moet namens Burgemeester en Wethouders beide voor stellen van den heer Dubbeldeman afwijzen. Wjj handhaven ons voorstel, dat het verzoek in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld wordt ter afdoening, teneinde daarmede te handelen overeenkomstig hetgeen gezegd is. De heer Mulder. M. d. V. De zaak is van de zijde van Burgemeester en Wethouders reeds voldoende toegelicht, duidelijk en helder, met eerlijke woorden en met zuivere bedoelingen, maar ik wil toch nog even opkomen tegen een uitlating van den heer Knuttel, die straks de stelling debiteerde, dat deze woningen gezet zijn onder den zoogenaamden revolutie- druk. Dat ontken ik ten sterkste, want daarvan is absoluut niets 'waar. De heer de Lange. De plannen dateeren van 1915. De heer Mulder. Toen er nood was en zoo velen niet in het bezit van een huis konden worden gesteld, en toen in die dagen voorstellen kwamen om ten behoeve van die menschen te zorgen voor woningen, hebben alle Raadsleden daaraan medegewerkt. Toen is reeds van verschillende zijden tot degenen, die dat hebben gedaan, heb ik zelf ook behoord er op gewezen wat de toekomst eigenlijk zou brengen, namelijk een hoop ellende, maar toch heeft niemand onzer den moed gehad om tegen den bouw van die woningen voor de dak- loozen te ageeren en zich er tegen te verklaren. Ik sta geheel aan de zijde van de woorden, gesproken door den heer de Lange, dat het feitelijk, ja laat ik het maar zeggen, schandelijk is, dat men die menschen gaat opzetten om aan hun eerste verplichting niet te voldoen. Dat is feitelijk revolutie beweging wekken en anders niets. Het is mogelijk, dat die heeren dat wel aardig vinden, maar de gevolgen de heer de Lange zeide het reeds zullen voor die bewoners ten slotte het ergste zijn. Wanneer die heeren bij hun propaganda maken den schijn willen aannemen alsof zij die menschep willen helpen, dan zeg ik, dat zij hen niet helpen maar van den wal in de sloot brengen. Ik zou nog iets kunnen begrijpen van de redeneering van de heeren, indien van de zijde van Burgemeester en Wethouders constant werd gezegd, dat de zaak hen koud liet en zij er niets aan deden, maar er zijn vanuit het College genoeg tonen gehoord, die te verstaan gaven, dat Burgemeester en Wethouders er wel iets aan willen doen. Terecht is er gezegd: laten de menschen beginnen met te doen, niet wat een liefhebberij is, maar wat nood zakelijk is. De heer Dubbeldeman. M. d. Y. Ik wensch nog een paar woorden te zeggen, in de eerste plaats tot den heer Knuttel, en wel dit, dat hij mij niet voor naief behoeft te verslijten, want ik weet zeer goed, welke de oorzaken zijn waarom op dit oogenblik de arbeiders zich moeten laten trappen. Dat ligt aan hen zelf. Als de arbeidersklasse zich bewust was van haar kracht, zou het niet mogelijk zijn, dat welke demagoog ook, haar er onder hield, maar zoolang de arbeiders zoo lam lendig zijn om zich te laten trappen, zullen zij getrapt worden en dat zal niet ophouden, voordat zij zeiven er een eind aan maken. Dat kunnen wij niet doen, dat kan de Tweede Kamer niet doen, dat zullen zij zeiven moeten doen. Volgens den heer Wilbrink heb ik aan de huurders van die woningen een verkeerd advies gegeven. Ik ben op hun vergadering niet geweest, maar ik weet wel, dat, als die menschen daar hebben besloten om die huurverhooging niet te betalen, dit uit eigen boezem is gekomen, want uit het verslag van die vergadering in de pers heeft de heer Wilbrink kunnen lezen, dat een van mijn partijgenooten, die daar geweest is, de heer A. Eikerbout, in overweging heeft gegeven om niet elke verhooging af te wijzen. Hier zeg ik: houd voet bij stuk, laat je niet lijmen, weiger welk bedrag ook te betalen, want als het begint met deze vereeniging, de gemakkelijkste vereeniging, omdat het feitelijk geen vereeniging is en de huurders niets hebben in te brengen, dan zal hetzelfde systeem

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 29