220 MAANDAG 24 APRIL 1922. Do Voorzitter. Gij weet alles, dus zult gij dat ook wel weten. De heer Dubbeldeman. Als ik Burgemeester was, zou ik er niets van zeggen, als de Raad tot mij zeide: ik draag u als ambtenaar op. De Voorzitter. Dan weet gij van het staatsrecht niets. Ik ben niet de ambtenaar van den Raad. Gij kunt het beleefd inrichten en zeggen: »De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders". Vindt gij goed, dat ik het aldus wijzig? De heer Dubbeldeman. Ja, ik vind het goed. De Voorzitter. Door den heer Dubbeldeman zijn twee voorstellen ingediend van den volgenden inhoud: I. »De Raad verzoekt B. en W. alsnog een ernstige poging te doen de Regeering te overtuigen dat huurverhooging voor de huurders van de huizen op het Kooiterrein en aan het Kooipark, gezien de lage inkomsten van die huurders onge- wenscht is". II. »Aan het Bestuur van de Vereeniging tot bevordering van de Bouw van werkmanswoningen te Leiden te berichten, dat de huurverhooging op 1 Mei a.s. nog niet behoeft in te gaan, en dat de risico daaruit voortvloeiende ten laste komt van de Gemeente Leiden". Beide voorstellen worden voldoende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer A. Elkerbout. M. d. V. Ofschoon de heer Dubbel deman mij eigenlijk het gras voor de voeten heeft weggemaaid, wensch ik toch nog een enkele opmerking te maken. In de eerste plaats heeft de heer de Lange zich verbaasd getoond, dat de huurders van die werkmanswoningen spreken over «onbillijke huurverhooging", maar ik wensch er op te wijzen, dat, als menschen, die vroeger op de Langegracht hebben gewoond, waar zij 1.75 a/2.per week verwoonden, en vandaar zijn weggejaagd en verdreven naar het Kooiter rein, waar zij totdusverre meer dan 3.aan huur hebben moeten betalen, terwijl dat met deze nieuwe verhooging 5.— zal worden, spreken over «onbillijke huurverhooging", dan volkomen terecht is. De heer de Lange heeft gezegd, dat de Minister van het standpunt uitgaat, dat V? van het gezinsinkomen aan huur moet worden betaald, maar wat verstaat de Minister onder het gezinsinkomen? Niet het loon van het hoofd van het gezin, maar het totaal van de verschillende loonen, die bij het gezin inkomen. Indien echter in een gezin personen zijn van 18 en 20 jaren, die verdienen, dan wil dat niet zeggen, dat die personen hun geheele loon in dat gezin inbrengen. Toch gaat de Minister van de veronderstelling uit, dat dat gebeurt, en zegt hij, dat naar het totaal van die loonen de huur moet worden berekend. Dat is niet juist. Was de Minister van een juist standpunt uitgegaan en had hij de lijn goed willen trekken, dan had hij al de huren met een gelijk percentage moeten verhoogen, want thans zijn huren van ƒ2.90 met ƒ2.verhoogd, terwijl huren van ƒ6. naar verhouding veel minder zijn opgeslagen. Dit is een onbillijk stelsel, waarbij de een voor den ander moet betalen, en dat lijkt mij zeer zeker onjuist. De heerjde Lange heeft ook gesproken van het ontstemmend feit, dat die menschen gedreigd hebben met 1 Mei de huur verhooging niet te betalen; dat heeft hij afgekeurd. Maar hij plaatste er onmiddellijk een dreigement tegenover, namelijk dat, wanneer zij daarop niet terugkomen, van de zijde van het gemeentebestuur geen poging bij den Minister zal gedaan worden om de huurverhooging lager te stellen. Ik zou daartegenover willen wijzen op de mededeeling van den heer de Lange, dat het gemeentebestuur reeds sinds •16 maanden bezig is van den Minister gedaan te krijgen dat deze huurverhooging gematigder zal zijn. Wanneer al die pogingen in die 46 maanden niet geholpen hebben, dan lijkt het mij weinig zin te hebben om er nogmaais bij den Minister mede aan te komen, als de menschen eerst de huurverhooging betaald hebben. Dan is de toestand aldus: de menschen hebben betaald, er komt toch niets van terecht en het geld zijn ze kwijt. Het is veel beter het voorstel van den heer Dubbeldeman aan te nemen en het eenvoudig daar te laten zooals het is. De heer Knuttel. M. d. V. Zelden blijkt van zoo scherpe tegenstelling tusschen een kapitalistisch standpunt en een arbeidersstandpunt als het geval was in het begin van de rede van den heer de Lange, die daar zeide, dat het niet onbillijk was, dat de huren verhoogd werden. Dat is een voudig geredeneerd van het standpunt van den ondernemer van die woningen. Nu vraag ik; gaat het den bewoners aan, of degeen, die de woningen gebouwd heeft, het moge zijn een vereeniging, de Staat, de gemeente of wie ook uit kan komen? De prijzen van andere woningen worden beheerscht door de gewone markt van vraag en aanboddie worden dus beheerscht door de grootte, de geriefelijkheid, enz. van de woningen, welke het betreft; maar toch niet door de vraag, of de exploitant van de woningen al dan niet voldoende winst maakt of dat misschien de woningen in waarde gedaald zijn en de exploitant daardoor een verlies heeft op zijn rekening. Nu kan men zeggenmaar deze woningen zijn gebouwd ter- wille van die arbeiders door een lichaam, dat niet tracht iets er aan te verdienen; maar zoolang de kapitalistische klasse arbeiders noodig heeft om voor zich te werken, zal zij op de een of andere wijze moeten zorgen, dat die arbeiders, hoe dan ook, gehuisvest zijn en het bouwen van arbeiderswoningen behoort eenvoudig tot de bed rij fson kosten van het kapitalisme. Uit al die oogpunten kan er van een quaestie van billijk heid geen sprake zijn. Wanneer de heer Dubbeldeman zich nu verbaast en vraagt, of er reden is om dezen crisisbijslag grooter te doen zijn dan vroeger, dan vind ik die opmerking naïef. De zaak is deze dat, toen die crisisbijslag bepaald werd, er zoo al niet in Nederland dan toch in Europa zeker revo lutiegevaar in de lucht zat en nu niet meer. Dat is de reden, waarom de crisisbijslagen niet meer zoo hoog zijn, al zijn ook de loonen sedert eerder gedaald dan gestegen. Wanneer de bewoners daar het dreigement hebben uitge sproken niet de huurverhooging te zullen betalen, dan hebben zij eenvoudig daarmede blijk gegeven van zich te willen verzetten tegen machtsmisbruik, dat tegenover hen plaats heeft. Wanneer hier van den woningnood, welke nog steeds bestaat, gebruik wordt gemaakt om den bewoners van deze woningen, die ik toen ze pas gebouwd waren als «moderne krotten" betiteld heb, omdat ze inderdaad een zeer ongeluk kige woonruimte bieden, het mes op de keel te zetten en hun, omdat zij nergens anders naar toe kunnen een huur verhooging van 5060% op te dringen, dan zou ik het karakterloos vinden om zoodanig juist verweer niet toe te passen. Zeker behoeven zij het niet te laten met het oog op de doode musch, die door Burgemeester en Wethouders wordt voor gehouden. Vooreerst is het niet eens zeker, dat Burgemeester en Wethouders een verzoek tot den Minister zullen richten, want zij moeten eerst nog eens onderzoeken, of daarvoor werkelijk voldoende redenen zijn. Maar bovendien kan ik wel vooruit zeggen, dat, als een dergelijk verzoek tot den Minister gericht wordt, het toch niets zal geven of een zoo luttel bedrag, dat misschien van die ƒ1.90 of hoeveel die huur verhooging zal zijn een kwartje zou afgaan of iets dergelijks onbeduidends. Ik geloof niet, dat werkelijk succes bij de Regeering behaald woidt alleen door het verzoek van Burge meester en Wethouders. Nu ben ik wat de weigering van betaling betreft zeer sceptisch gestemd; ik geloof niet, dat het gebeuren zal; maar wanneer deze en andere huurders voet bij stuk hielden, dan zou die geheele huurverhooging niet door te voeren zijn. Men kan de arbeidersklasse niet in haar geheel op straat zetten. Ik ben, zooals gezegd, dienaangaande zeer sceptisch gestemd, want het «verdeel en heersch" zal waarschijnlijk tegenover dte menschen met succes toegepast worden. Ik kan mij dan voorloopig, hoewel ik mij van het eerste gedeelte bitter weinig voorstel, nederleggen bij het voorstel van den heer Dubbeldeman. Het tweede gedeelte is althans een practische daad. De Voorzitter. Mag ik de heeren er attent op maken, dat het reeds half 11 is? Ik bedoel niet hen in het spreken te belemmeren, maar ik geloof toch, dat de discussies in dezen Raad wel eens konden worden bekort. De heer Wilbrink. M.d.V. Ik heb even het woord gevraagd om er mijn afkeuring over uit te spreken, dat de heer Dub beldeman aan die huurders den raad heelt gegeven om de eerstvolgende huurverhooging niet te betalen. Indien die menschen dien raad opvolgden, zou dat niet in hun belang zijn. Ik ben het met den heer Dubbeldeman eens, dat er een aantal huurders zijn voor wie ik een verhooging van 1.80 te zwaar zou achten. Het is geen kleinigheid. Ik meen zeker te weten, dat er menschen bij zijn met inkomens van 20. en 21.- als daar ruim 5.— aan huishuur af moet, dan is dat werkelijk voor die menschen te zwaar. Indien men begint met in het geheel geen huurverhooging te betalen, dan zal men daarmede weinig bereiken. De Minister zal voet bij stuk houden en dan weet ik niet of die menschen er wel beter van zullen worden. Indien zij de eerste verhooging be talen en er wordt dan door Burgemeester en Wethouders met nadruk bij den Minister op aangedrongen om toch in die huurverhoogingen eenige matiging te betrachten, omdat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 28