MAANDAG 24 APRIL 1922.
219
De heeren kunnen even goed weten als ik dat de huren, welke
deze woningen zouden moeten opbrengen om de rekening
sluitend te maken, door de bewoners niet te betalen zou
den zijn.
Ik heb hier een circulaire voor mij liggen, welke het be
stuur van deze bouwvereeniging aan een van deze bewoners
heeft gezonden. Die man verwoont op het oogenblik 3.20
en dit bedrag zal in 2 maanden tijds gebracht worden op
f 5.15. Iedereen begrijpt wel, dat een dergelijke verhooging
een onmogelijkheid is, een enkele uitzondering misschien daar
gelaten. Een enkele bewoner zal die verhooging kunnen betalen,
maar het gros van de bewoners zal daartoe niet in staat zijn.
'Bovendien, voor een groot gedeelte bestaan die bewoners
uit menschen, die door het gemeentebestuur indertijd ver
dreven zijn uit die huisjes aan de Langegracht, huisjes, welke
in den regel niet meer huur deden dan ten hoogste 2.
per week.
Die menschen zijn verplicht geworden 3.20 en meer
huishuur te gaan betalen en men zal hen bovendien nu nog
gaan treffen door van hen 5.15 en meer huur te vragen.
Dat gaat niet en het is daarenboven uit andere overwegingen
onbillijk. Deze huizen staan ongeveer twee jaren en de Re
geering en de gemeente zullen te zamen op ieder huis op
dit oogenblik aan crisis-bijslag hebben bijgedragen voor
200.— over die twee jaren. Gesteld nu eens, dat parti
culiere bouwers die huizen hadden neergezet, dan zouden zij,
als ik het wel heb, van den Minister aan premie hebben ge
kregen ruim 1300.—. Dat wil dus zeggen: als die huizen
door particulieren waren gezet, dan waren zij nog lang niet
aan het tijdstip, dat de huren moesten worden verhoogd,
want dan was dat bedrag van 1300.dat de Minister aan
bouwpremie had gegeven, nog lang niet op. Men gevoelt
hieruit het onbillijke om thans reeds tot huurverhooging te
komen.
Bovendien begrijp ik het niet het zal wel aan mijn
domheid liggen maar als er twee jaren geleden voor den
Minister en voor de gemeente reden was om een crisis-bijslag
te geven op de huren, omdat de huurders niet de volle huur
konden betalen, welke aan rente moest worden opgebracht,
dan is die reden er nu nog in meerdere mate, want de toe
stand voor de arbeidersklasse is eer slechter geworden. De
werkloosheid is lang niet draaglijk geweest en zij is dat op
dit oogenblik zeker nog niet. De neiging om de loonen naar
beneden te drukken is thans veel sterker dan de mate, waarin
wij kunnen constateeren, dat de prijzen van de levensbehoeften
dalende zijn, integendeel zelfs, enkele prijzen zijn weder
stijgende. Als wij dat overwegen, is er geen reden om aan te
nemen, dat. de huurders thans hoogere huren zouden kunnen
gaan betalen.
De Wethouder heeft ook medegedeeld, dat er wel eenige
neiging is bij Burgemeester en Wethouders om nog eens een
poging te doen bij den Minister, teneinde te trachten die huur
verhooging tegen te gaan of althans te verzachten. Dat ver
blijdt mij in ieder geval, maar dat het afdoende zal zijn geloof
ik niet.
Er komt echter nog iets bij. De Minister doet dat alles
eigenmachtig. Het is niet alleen het Rijk, dat een deel van
dien crisis-bijslag betaalt, maar ook de gemeente neemt daar
van een deel voor haar rekening. En nu maakt het Rijk voor
ons uit, dat wij dat niet meer zullen doen, want, krijgt de
Minister zijn zin, dan worden in een minimum van tijd de
zuivere kosten door de huren gedekt. Ik geloof, dat dat niet
zal gaan. Er is door den Wethouder namens Burgemeester
en Wethouders gezegd, dat, als de huurders nu maar begin
nen met te erkennen, dat huurverhooging wel billijk is, het
College zal zien wat er aan te doen is. Neen, ik zou den
huurders van af deze plaats sterk willen aanraden dat niet
te doen en niet met 1 Mei die eerste verhooging te betalen
en ook de dan nog volgende verhoogingen niet te betalen. Zij
moeten de wegbereiders zijn voor de andere vereenigingen,
die in Leiden bestaan; want gaan zij er toe over die hoogere
huren te betalen, dan spreekt het van zelf, dat de Minister
met datzelfde middel zal komen bij de andere bouwvereeni-
gingen. Is het hier gelukt, dan zal de Minister trachten het
ook daar te doen slagen.
De huurders zullen daarom verstandig doen geen gevolg
te geven aan de lokstem van den heer de Lange en iuderdaad
uit te voeren hetgeen zij in hun adres aan den Raad als hun
voornemen hebben kenbaar gemaakt.
De heer de Lange heeft gezegd, dat, als de nieuwe huur-
regeling is doorgegaan, nog een klein deel van de kosten, n.l.
32%, door het Rijk en de gemeente zal moeten worden
bijgedragen.
De heer de Lange. Is 32% een klein gedeelte?
De heer Dubbeldeman. Ik heb de berekening niet vóór mij
en ik moet afgaan op hetgeen gij hebt medegedeeld, maar
het lijkt mij toch wel een beetje duister. Dat zal toch zeker
niet gelden voor b.v. de exploitatie over 1923; ik geloof niet'
dat, als deze nieuwe huurverhooging zal zijn ingegaan, er
nog 32 van de uitgaven ongedekt zal zijn. Het kan mis
schien gelden voor 1922, omdat een deel van dit jaar ver
streken is vóórdat de volle prijs van de huur wordt gevraagd
en verkregen ook, maar voor 1923 zal het waarschijnlijk wel
anders zijn. Anders begrijp ik niet wat de kostprijs van die
huizen is geweest. Dat zou dan eenvoudig verschrikkelijk
moeten zijndan zou dat ongeveer f 9500 geweest zijn. Maar
dat die huizen alleen door den bouw zoo duur geworden zijn,
geloof ik niet. Er zal wel een andere oorzaak te vinden zijn,
waarom die huizen zoo duur zijn geworden. Als ik mij goed
herinner, dan kosten de huizen van »de Eendracht", die ook
gebouwd zijn in den duren tijd, door elkander niet meer dan
7000, en die zijn in doorslag wat kostbaarder dan die van
de Yereeniging tot bevordering van den bouw van Werk
manswoningen. Het is ook mogelijk, dat er een fout in de
berekening van den heer de Lange zit. Ik zou dan ook gaarne
het een en ander er over vernemen.
De huurders zouden dus eigenlijk moeten kenbaar maken,
dat het gansch niet onbillijk is dat huurverhooging wordt
gevraagd. Men begrijpt toch wel, dat zij dat moeilijk zullen
kunnen toestemmen, want zij moeten beoordeelen, of zij het
kunnen betalen. Wij kunnen dat moeilijk doen.
De heer de Lange zegt: de Minister heeft gevolgd deloon-
opgaven, welke omtrent die gezinnen zijn ingekomen, maar
men zal het met mij eens zijn, dat dat een foutieve berekening
is. Wij hebben alleen rekening te houden met het inkomen
van het hoofd van liet gezin, omdat niet vaststaat, dat de
menschen, die bij het hoofd van het gezin inwonen, daar altijd
blijven, en dus ook niet vaststaat, dat die inkomsten niet
dalen. Het is mogelijk, dat door huwelijk of door werkzaam
heden elders inkomsten verloren gaan voor het gezin. Nu
spreekt het vanzelf, dat dan alleen aansprakelijk is voor de
huur het hoofd van het gezin. Daarmede alleen dus mogen
wij rekening houden.
Ik was blijde van den heer de Lange te vernemen, dat
Burgemeester en Wethouders alsnog een poging bij den
Minister willen doen, maar het dreigement, dat door den
Wethouder gesteld wordt tegenover het niet kunnen in het
adres, bevalt mij niet.
Ik zou daarom ook eenige voorstellen willen doen.
In de eerste plaats stel ik voor: »De Raad draagt Burge
meester en Wethouders op alsnog een ernstige poging te doen
de Regeering te overtuigen, dat huurverhooging voor de
huurders van de huizen op het Kooiterrein en aan het Kooipark,
gezien de lage inkomens, voor die huurders ongewenscht is".
Verder stel ik voor: »aan het bestuur van de Vereeniging
tot Bevordering van den bouw van Werkmanswoningen te
Leiden te berichten, dat de huurverhooging op 2 Mei aanstaande
niet behoeft in te gaan en dat het risico, daaruit voortvloeiende,
ten laste komt van de gemeente Leiden".
In het eerste voorstel wordt dus niet gesproken van een
dreigement. Ik wil den Raad laten uitspreken, dat het tot de
taak van de Leidsche gemeenschap behoort dat ze voor die
menschen bij de Regeering een poging doet ten einde die
huurverhooging hetzij in haar geheel hetzij ten deele ongedaan
te maken.
Ik kan het op dit oogenblik moeilijk beoordeelenhet is
best mogelijk, dat er menschen wonen, die het wel kunnen
betalen, maar er wonen ook een groot aantal menschen, die
het niet kunnen betalen. Menschen met een wekelijksch inkomen
van 20.a 30.zijn niet in staat, althans als het hoofd
van het gezin het alleen moet verdienen, om 5.huur per
week op te brengen. Dat is een onmogelijkheid. En wie beweert,
dat het wel mogelijk is, zou daarmede alleen bewijzen, dat hij
geen notie heeft van hetgeen in een arbeidersgezin wordt
gevraagd.
Het is echter niet voldoende te besluiten om bij den Minister
die poging te doen. Wij zullen moeten voorkomen, dat die
maatregel wordt toegepast en als het eenigszins kan, zou ook'
ik willen voorkomen, dat dit dreigement, dat door die huurders
in dit adres wordt kenbaar gemaakt, werd uitgevoerd. Dat
kan worden voorkomen, als wij aan het Bestuur van de Ver
eeniging tot bevordering van den bouw van Werkmans
woningen berichten, dat op onze verantwoordelijkheid die
huurverhooging met 1 Mei niet zal behoeven te worden
ingevoerd, met andere woorden, dat, als de Minister besluit
dat die verhooging toch moet plaats hebben, gedurende den
tijd, dat die poging zal duren, de verhooging door de gemeente
zal worden gedekt.
De Voorzitter. Gij wilt misschien wel den aanvang van
uw voorstel aldus lezen: »De Raad verzoekt Burgemeester
en Wethouders" in plaats van: De Raad draagt Burgemeester
en Wethouders op"?
De heer Dubbeldeman. Dat is een vormkwestie. Burge
meester en Wethouders zijn ambtenaren.