212
MAANDAG 24 APRIL 1922.
die bet ontslag wettigen. Ook de lezing van den heer van
Stralen laat groote ruimte over, zoodat de menschen toch
niet gebaat zullen zijn. Als er kwade trouw in het spel is,
kan die even goed voorkomen bij het intitulé van den heer
van Stralen als bij dat, door Burgemeester en Wethouders
voorgesteld.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Het amendement van den heer van Stralen wordt in stem
ming gebracht en met 16 tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Meijnen, Pera, Bots, de Lange,
van der Lip, Sijtsma, Wilbrink, Kuivenhoven, Wilmer, Heems
kerk, Stijnman, Bisschop, Mulder, Eerdmans, Oostdam en
Schoneveld.
Vóór stemmenMevr. Dubbeldeman-Trago en de heeren
Knuttel, A. Eikerbout, van Stralen, Piekaar, Groeneveld, van
Eek en Dubbeldeman.
De artikelen 1 en 2 der verordening worden achtereen-
eenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over art. 3, luidende
»Het wachtgeld bedraagt voor den ambtenaar of werkman,
die bij het ingaan van zijn ontslag een diensttijd heeft
a. van één jaar en meer, doch minder dan drie jaren 50
van de laatstelijk genoten bezoldiging;
b. van drie jaren en meer, doch minder dan vijf jaren
55% van de laatstelijk genoten bezoldiging;
c. van vijf jaren en meer 60% van de laatstelijk genoten
bezoldiging.
Het wachtgeld zal evenwel gedurende de eerste helft van
den tijd, waarvoor het is toegekend, met inachtneming van
een maximum duur van zes maanden, niet minder mogen
bedragen dan 80 der laatstelijk genoten bezoldiging",
waarop door den heer van Eek een amendement is inge
diend, luidende
«Ondergeteekende stelt voor om de in sub a, b en c van
art. 3 der ontworpen wachtgeldregeling voor het niet-vast
aangesteld personeel der lichtfabrieken voorgestelde percen
tages van het bedrag der bezoldiging, dat de betrokkenen
als wachtgeld zullen ontvangen, te verhoogen respectievelijk
van 50, 55 en 60 op 70 der laatst genoten bezol
diging."
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van Eck. M. d. V. Ik heb dit amendement inge
diend, omdat mijns inziens de voorgestelde percentage's veel
te laag zijn. Het spreekt van zelf, dat het oordeel daarover
wordt beheerscht door het algemeene standpunt, dat men
inneemt ten opzichte van het toekennen van een wachtgeld.
Ik sta op het standpunt, dat het de moreele verplichting is
van de overheid om aan degenen, die buiten hun schuld
ontslagen worden, nadat zij geruimen tijd in dienst van de
overheid zijn geweest, wachtgeld toe te kennen.
De heer Oostdam heeft dat genoemd het riemen snijden
van andermans leer. Ik zou dat op andere wijze willen uit
drukken en zeggen, dat wij uit den algemeenen riemen voorraad
ook een deel van onze riemen beschikbaar stellen voor die
menschen.
Ik sta op het standpunt, dat, al moge het misschien niet
van een particulier verlangd worden, omdat die het niet kan,
toch de overheid de moreele verplichting heeft, om zooveel
mogelijk voor deze menschen te zorgen. En wanneer men
uitgaat van dat standpunt en men dus voorstander ervan is
om dien menschen eenige tegemoetkoming te geven, dan moet
men dat ook zoodanig doen, dat het werkelijk een steun is, die
wat beteekent. Als het bedrag van het wachtgeld teruggebracht
wordt tot ten hoogste 50 55 of 60 van de genoten
bezoldiging, dan is dat te laag. Ik kan mij daarmede absoluut
niet vereenigen.
Men moet trouwens niet de omstandigheden vergeten, waarin
wij verkeeren.
Wanneer iemand ontslag wordt verleend en men heeft,
vrijwel de zekerheid, dat deze met wat goeden wil weder werk
zal kunnen vinden, dan zou het misschien niet noodigzijnom
deze bedragen zeer hoog te stellen, omdat men dan weet, dat
het buiten verdienste zijn maar korten tijd zal duren. Maar
thans weet men zeker, dat de menschen, die ontslagen worden,
voor het grootste deel menschen, die geen vak kennen, broodeloos
zullen zijn als de wachttijd voorbij is en ook gedurende hun
wachttijd zeer weinig zullen kunnen bij verdienen.
Ik erken, dat het bedrag van 70% vrij willekeurig te noemen
is, maar dergelijke bedragen zijn altijd willekeurig. Er is echter
een reden, waarom ik speciaal aan die 70 wil vasthouden.
Toen indertijd in de Commissie voor de Lichtfabrieken ter
sprake kwam de vraag, of naar haar oordeel op de Licht
fabrieken de verplichting rustte om aan deze menschen, die
dan in grooten getale zouden ontslagen worden en waarvan
een belangrijk deel zeer lang in dienst was, ook wachtgeld
toe te kennen, was de Commissie van meening, dat dit wacht
geld hooger moest zijn dan het bedrag, waarop het ten slotte
is vastgesteld geworden. Het is vastgesteld op 50 maar
men meende toen niet hooger te kunnen gaan, omdat ook
voor de vaste ambtenaren geen hooger bedrag was vastgesteld.
De meerderheid der Commissie heelt toen echter een schrijven
gericht tot Burgemeester en Wethouders, waarin zij als hare
meening te kennen gaf, dat het percentage vastgesteld moest
worden op 70. Was toen de Commissie vrij geweest om het
te bepalen, afgescheiden van de definitieve regeling, dan zou
de meerderheid der Commissie het bedrag vastgesteld hebben
op 70
Nu is zoo even gezegd, dat Burgemeester en Wethouders
het oordeel der Commissie zeer zwaar hebben laten wegen,
maar in dit geval is dat toch niet het geval geweest. Ik weet,
er is zekere tegemoetkoming betracht, doordat in het laatste
lid van artikel 3 bepaald wordt, dat het wachtgeld gedurende
de eerste helft van den tijd, waarvoor het is toegekend, niet
minder zal mogen bedragen dan 80 der laatst genoten
bezoldiging.
In zoover is men eenigszins gegaan in de richting van bet
standpunt der Commissie, maar aangezien het voor zoo korten
tijd geldt, acht ik een bedrag van 50 voor deze menschen
veel te laag en sluit ik mij dus volkomen aan bij het standpunt,
dat de Commissie destijds heeft ingenomen, dat het bedrag
moet worden gebracht op 70
De heer Knuttel. M. d. V. Ons standpunt tegenover deze
zaak vast te stellen is zeer eenvoudig....
De heer Heemskerk. Vol loon!
De heer Knuttel. Juist, daar eigenlijk de eisch van productief
werken tegen vol loon of anders het volle loon zonder productief
werk aan werkloozen alle wachtgeldregelingen overbodig zou
maken. Het is dan ook een bewijs van de ontzaglijke zwakheid
van het Nederlandsche proletariaat, dat zelfs zijn eenheid nog
altijd niet heeft gevonden, dat hier dergelijke dingen moeten
behandeld worden.
Het heeft geen zin, om, zoolang de arbeiders zelf zich niet
voor die dingen zetten, den Gemeenteraad nog eens een keer
daarover te laten stemmen zonder eenige kans op succes,
maar ik wil er toch op wijzen, dat deze wachtgeldregeling,
op den keper beschouwd, heel wat schraler is dan het mis
schien den schijn heeft. Het is alsof men hier volkomen on
verplicht zekere bedragen, gelijkstaande met verschillende
percentage's van het loon, voor die ontslagen arbeiders be
schikbaar stelt, maar als men de uitkeeringen van 50% en
55% neemt, komt men tot bedragen, die niet hooger zijn dan
de werkloozen-uitkeeringen, welke door het Burgerlijk Arm
bestuur worden verleend.
Mijnheer de Voorzitter! Men ontkent dat, maar als men
50% van de laatstgenoten bezoldiging neemt, dan is dat 15.
a ƒ16.— en dat zijn de bedragen, welke het Burgerlijk Arm
bestuur aan de werkloozen uitkeert. Wanneer de eerste weken
van 80 zijn afgeloopen, zullen de menschen niet buiten
gewoon veel krijgen. Deze wachtgeldregeling is in zooverre iets
anders, dat het prettiger is het geld als wachtgeld te krijgen
dan naar het Burgerlijk Armbestuur te moeten loopen, maar
financieel zal het weinig verschil maken.
Op dit oogenblik zal ik mij bepalen tot het stemmen vóór
het amendement van den heer van Eck.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik ben het met den heer van
Eck eens, dat er als regel eenige willekeur aanwezig is bij
het vaststellen van dergelijke cijfers, maar ik geloof niet, dat
dit bij deze zaak het geval is. Een stoker aan de Lichtfabrieken
verdient ongeveer 30.— per week en krijgt dus, aange
nomen dat hij een jaar in dienstbetrekking is geweest, ge
durende twee maanden 80 procent van zijn loon of 24.—
per week. Dat is dus niet gelijk te stellen met een uitkeering van
het Burgerlijk Armbestuur aan de werkloozen terwijl hij
gedurende de volgende twee maanden krijgt 50 procent of
15.per week.
De heer van Eck. Is dat voldoende?
De heer Heemskerk. Dat zeg ik niet en in elk geval wil
ik herhalen wat ik vanmiddag heb gezegd, namelijk dat het
een moreele verplichting is van een werkgever om menschen,
die bij hem eenigen tijd in dienst zijn geweest, bij eventueel
ontslag niet zonder meer op straat te zetten, maar de hier