208 MAANDAG 24 APRIL 1922. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat er altijd 'nog een speciale regeling gemaakt kan worden, maar mijns inziens specialiseeren ze in dit geval te zeer. Zij staan nu blijkbaar op het standpunt, dat de Raad moet vaststellen een wacht geldregeling voor tijdelijk personeel. Dus wanneer bij een anderen bedrijfstak personeel overcompleet geraakt, op wacht geld gesteld moet worden, dan zullen Burgemeester en Wet houders moeten komen met een nieuwe verordening tot vast stelling van een wachtgeldregeling voor tijdelijk personeel bij dien bedrijfstak. Ik kan het mij moeilijk anders indenken. Evenzoo goed zou uit hetgeen Burgemeester en Wethouders zeggen voortvloeien, dat voor andere bedrijven dergelijke verordeningen ook moeten worden gemaakt. Ik meen, dat deze kwestie had kunnen worden ondervangen. Er was mijns inziens geen bezwaar tegen geweest, indien Burgemeester en Wethouders waren gekomen met een voorstel om een wacht geldregeling in het leven te roepen, toepasselijk op al het tijdelijk personeel, werkzaam in al de bedrijven, omdat ik vrees, dat, als zich gevallen van ontslag in andere bedrijven voordoen, wij de kwestie terugkrijgen.-Ik kan mij dan ook niet vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wet houders om alleen te voorzien in de behoefte aan een wacht geldregeling voor het personeel der Lichtfabrieken. Om aan te toonen, dat Burgemeester en Wethouders in dit geval te veel specialiseeren, wijs ik er op, dat deze verordening blijk baar niet eens van toepassing zal zijn op al het personeel in dienst van de Lichtfabrieken, want de titel van de veror dening zegt, dat deze alleen van toepassing zal zijn op hen, »aan wie tengevolge van de ingebruikneming van de nieuwe stokerij van de Gasfabriek en het nieuwe ketelhuis van de Electriciteitsfabriek, eervol ontslag wordt verleend." Daar zullen waarschijnlijk buiten vallen de ambtenaren en werk lieden, die uit anderen hoofde worden ontslagen. Het is mij bekend, dat bij de directie van de Lichtfabrieken het voor nemen bestaat een aantal klerken ontslag aan te zeggen; ik weet niet om welk motief, maar als het een motief is, waaraan bezuiniging ten grondslag ligt zonder dat er verband bestaat tusschen dat ontslag en het in gebruik nemen van de nieuwe fabriek, dan komen wij voor het feit te staan, dat die klerken vallen zoowel buiten de regeling voor het vaste personeel als buiten de regeling voor het tijdelijke personeel. Ik heb dus bezwaar tegen deze te beperkte wachtgeld regeling, welke Burgemeester en Wethouders voorstellen, en ik hoop, dat het idee, destijds door ons in een motie neer gelegd, door den Raad zal worden aanvaard. De heer Oostdam. M. d. V. Ik vind, dat hetgeen Burge meester en Wethouders voorstellen, al heel mooi is. De heer van Stralen. Het is eigenlijk tè mooi. De heer Oostdam. Ja, dat vind ik eigenlijk ook. De heeren, die vroeger met mij in de Commissie voor de Lichtfabrieken zaten, zullen zich wel herinneren, dat ik indertijd reeds weinig genegen was een verordening als deze te maken. Het is iets abnormaals om iemand, die in tijdelijken dienst is genomen en die dus geweten heeft bij zijn indiensttreding, dat zulks van tijdelijken aard was, bij het eindigen van dat tijdelijk dienstverband nog wachtgeld toe te kennen. Dat strijdt tegen de natuur der dingen. Het is gemakkelijk een wachtgeld te geven, als men riemen kan snijden van een andermans leer, maar ik denk, dat er in particuliere bedrijven, ook al zou een sociaal-democraat aan het hoofd staan, niet aan gedacht zou worden om iemand, die tijdelijk in dienst is geweest, bij ontslag wachtgeld te geven. Ik zou daarvan het eerste geval nog willen zien, maar als men te beschikken heeft over ge- me'entegeld, dan kijkt men zoo nauw niet. Nu staat het met deze menschen zoo, dat zij tevoren hébben geweten, dat, als de nieuwe stokerij klaar was, zij weg moesten. De Voorzitter. Neen, zoo is het niet. De heer Oostdam. Als ik het mis heb, zal mij dat wel aan het verstand worden gebracht. Nu heeft dat tijdelijk verband lang geduurd, wat die menschen wel aardig hebben gevonden, want zij zijn graag in gemeentedienst; en men heeft in het feit, dat zij zoo lang in tijdelijken dienst zijn geweest, aanleiding gevonden om voor hen een wachtgeldregeling te maken. Die lange duur stem pelde deze zaak tot een uitzonderingsgeval; de menschen waren misschien wel vergeten, dat zij tijdelijk aangesteld waren en hebben gedacht, dat zij wel vast zouden blijven. Laten zij nu voor mijn part het wachtgeld hebben. Maar het gaat veel te ver om zulks uit te breiden tot allerlei menschen, die tijdelijk in dienst van de gemeente zijn, en daarom zal ik mijn stem geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, sub b, om de motie-van Stralen als afgedaan te beschouwen. Natuurlijk moet men menschen, die men tijdelijk in dienst heeft, en van wie men niet voorzien kan, dat zij zullen moeten ontslagen worden, een vaste aanstelling geven. Dat spreekt vanzelf'. Men moet niet de menschen maar tijdelijk in dienst houden in de hoop, dat men ze wel eens kwijt zal raken. Dat is een verkeerde opvatting. Wanneer iemand een zoodanige positie inneemt, dat men niet kan voorzien wanneer hij eens zal weggaan, dan moet hij een vaste aanstelling hebben. Van dezen gedachtengang uitgaande, kan ik niet aannemen, dat het er velen zullen zijn, die in normale omstandigheden door de gemeente tijdelijk worden aangenomen, maar ik acht het verkeerd om voor menschen, die feitelijk binnen korten tijd overbodig zullen zijn en dus geen vaste aanstelling kunnen krijgen, een wachtgeldregeling in het leven te roepen. Ik zal dus medegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar een stap verder wensch ik niet te gaan. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik waardeer het goede hart van den heer van Stralen, die een wachtgeldregeling zou willen treffen voor allen, die tijdelijk in gemeentedienst zijn, opdat die menschen, bij eventueel ontslag, niet in eens geheel van inkomsten verstoken zouden zijn, maar ik meen, dat wat de heer van Stralen voorstaat onmogelijk te verwezenlijken zou zijn. Ik wijs er op, dat op het oogenblik door de gemeente enkele werken in eigen beheer uitgevoerd worden. De consequentie van het voorstel van den heer van Stralen zou nu zijn, dat, als die werken ten einde zouden zijn, de menschen, die daarbij werkzaam geweest zijn, wachtgeld zouden moeten hebben. Dan zou het ook voor gemeentelijke bedrijven als de Reiniging als anderszins moeilijk zijn om los personeel aan te nemen. In den wintertijd kan er voor de Reiniging meer personeel noodig zijn, dat in het voorjaar ontslagen wordt. Wat zou het worden, als men er rekening mede zou moeten houden, dat na afloop van die periode aan die menschen eenige maanden wachtgeld uitgekeerd zou moeten worden? Niet alleen zou aan die meuschen hun loon moeten uitge keerd worden, maar na afloop van de tijdelijke werkzaamheden nog een wachtgelduitkeering. Het gevolg zal zijn, dat men zich hoe langer hoe meer beperkt wat betreft het in dienst nemen van menschen in tijdelijken dienst en ik geloof niet, dat dat in het belang van die menschen zou zijn. Wanneer men het zoover gaat uitbreiden, dat in elk voor komend geval menschen, die in tijdelijken dienst zijn, ook van een wachtgeldregeling moeten profiteeren, dan zal het voor de gemeente al heel spoedig onmogelijk zijn om werken in eigen beheer te blijven uitvoeren. Dan zou men tot zoo enorme kosten komen en zou zulk een omslachtige regeling noodig zijn, dat het ondoenlijk zou zijn. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik ben het in het algemeen niet eens met het standpunt van den heer van Stralen, dat men voor menschen, die in tijdelijken dienst van de gemeente zijn, een wachtgeldregeling moet maken, maar nu hier een wachtgeldregeling in het leven wordt geroepen alleen voor degenen, die door de bekende oorzaak aan de Lichtfabrieken ontslagen zullen worden, kan ik mij ook niet vereenigen met het standpunt van den heer Oostdam. De heer Oostdam maakt te veel onderscheid tusschen particuliere bedrijven en over heidsbedrijven. In een particulier bedrijf is de rechtspositie zoo, dat het dienstverband van het personeel altijd los is, terwijl men bij een gemeente altijd op een vaste positie rekent en het meerendeel van het personeel die ook heeft, wat verre te verkiezen is boven de positie in het particulier bedrijf. Waar deze menschen om de bekende bijzondere reden wor den ontslagen, zijn het eigenlijk niet losse menschen in den zin, waarin wij het woord »los" gewoonlijk opvatten, integen deel, die menschen hebben, toen zij als los werden aangesteld, de hoop gehad op een latere vaste aanstelling; met dat voor uitzicht begeven de menschen zich in het algemeen in lossen gemeentedienst. Nu die menschen door de indienststelling van de nieuwe stokerij zullen worden ontslagen, rust dunkt mij op de gemeente een zekere zedelijke ver plichting om voor hen een wachtgeldregeling te scheppen. Zoo handelt men ook in het particulier bedrijf; als daar iemand, die goede diensten heeft bewezen, om een of andere reden, buiten zijn schuld gelegen, wordt ontslagen, wordt in het algemeen de regel toegepast, dat men zoo'n persoon niet zoo maar aan den dijk zet, doch hem of een zekeren toeslag ineens geeft of hem gedurende een zeker aantal weken zijn loon laat houden, omdat men hem maar niet gladweg op de keien kan zetten. Ik zou het van de gemeente, als zij dat met deze menschen wel deed, niet billijk vinden en daarom juich ik het toe, dat deze wachtgeldregeling is ontworpeD. Ik zou evenwel niet gaarne zien, dat diezelfde regel werd toegepast ten aanzien van al het losse personeel, dat in dienst bij de gemeente is. Wij moeten elke zaak afzonderlijk en objectief bekijken, zoo als zij ons wordt voorgelegd, maar geen algemeene regeling maken. Ik zal dan ook mijn stem aan het voorstel van Burge meester en Wethouders geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 16