202 MAANDAG 24 APRIL 1922. met de door mij zooeven genoemde bepaling omtrent de waar borgsom. Het Schoolbestuur kan misschien zeggen: »ik heb er dat op gevonden en ik maak van dat middel gebruik", maar het spijt mij, dat een Raadslid dat in bescherming neemt. Waar ik er over gevallen ben, dat de heer Oostdam voort durend de uitdrukking «afdeeling Onderwijs" bezigde, wil ik dit nog even nader toelichten. Ik zou dat niet hebben gedaan, als de heer Oostdam er niet op ingegaan was. De kwestie is deze, dat men in de kringen van de schoolbesturen, waar de heer Oostdam blijkbaar zijn licht heeft opgestoken, van meening was, dat de man, die hier roet m het eten gooide, was de chef van mijn afdeel in g. Ik heb rneer met dat bezwaar te kampen gehad en men schijnt te Leiden niet te kunnen begrijpen, dat de chef van een afdeeling niets te vertellen heeft, en dus ook geen be sluiten kan nemen. Ik ben trouwens ook niet gewend om dergelijke dingen over te laten aan een ambtenaar; die kwestie's bekijk en beoordeel en beslis ik zelf, en het gaat mij wel een beetje vervelen zoo nu en dan te hooren: de chef van de afdeeling is eigenlijk de kwade pier. Dat is niet zoo; die chef behandelt, ik heb het al eens meer gezegd, alle zaken strict onpartijdig. En daar ik wist, dat men in het. Schoolbestuur juist de schuld gaf aan dien ambtenaar, trof het mij dat de heer Oostdam telkens sprak van de Afdeeling Onderwijs, waarvan de heer Oostdam anders niet spreekt; hij spreekt anders altijd van Burgemeester en Wethouders. Men heeft dus hier te maken met Burgemeester en Wet houders, speciaal met mij, en niet met een ambtenaar. Den heer Groeneveld zou ik den raad willen geven eens beter te lezen wat in de stukken staat. Er staat duidelijk in het Ingekomen Stuk, dat Burgemeester en Wethouders voor stellen te besluiten dat niet zal worden overgegaan tot ver laging van het maximum-aantal leerlingen per klasse. Wij zitten eenmaal daaraan vast. Dat moeten wij doen volgens de wet. Als de wet toeliet op dit oogenblik de zaak aan te houden, dan zou ik er geen bezwaar tegen maken, maar de wet eischt dat wij nu dienaangaande besluiten en nu besluiten wij formeel de zaak te laten gelijk zij is om die aangelegen heid straks, wanneer de reorganisatieplannen aan de orde komen, onder de oogen te zien. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb tot dusver met belang stelling de discussie gevolgd. Ik meen, dat hier het geval aanwezig kan zijn, dat genoemd wordtin artikel 75 der wet op het lager onderwijs, namelijk dat de Raad, onder mededeeling van de redenen, waarom hij een afwijzend besluit neemt ten aan zien van dit verzoek, op dit oogenblik afwijzend kan be slissen. Ik vind het een allerzonderlingsten toestand, dat wij een verzoek voor ons krijgen waarin gezegd wordt: wij willen klassen met maxima van 19, 32 en 38 leerlingen, en dat ons tegelijkertijd verzekerd wordt door iemand, die het blijkbaar zeer goed weet: maar het worden niet klassen van 19, 32 en 38 leerlingen. Dat geeft ons toch geen klare situatie. Wanneer het zoo staat, dat men een voorloopige raming- maakt waarvan men zegt: zij is berekend op maxima van 19, 32 en 38, maar eigenlijk is zij daarop niet berekend; dan is er voor ons voldoende grond aanwezig om te zeggenlaten wii ons eerst nader daaromtrent inlichten en dan pas een beslissing nemen, als wij een voorloopige raming krijgen, die inderdaad ernstig gemeend is en niet een waarvan ons in het openbaar door iemand, die het weten kan, gezegd wordt: het is niet absoluut ernstig gemeend, men is niet van plan het zoo te maken, als in de stukken gezegd wordt dat men zal doen. Ik vind dat wel iets wat voldoende grond kan geven om te zeggen: er is reden waarom wij op dit oogenblik dit besluit niet kunnen nemen en waarom wij mogen betwijfelen of die voorstellen wel behoorlijk zijn voorbereid. Het heeft mij hierbij getroffen, dat in den boezem van dit Schoolbestuur blijkbaar gemakkelijker wordt gedacht over de bedragen, welke van de gemeente zullen gevorderd worden dan over de bedragen, welke men zelf zal kunnen riskeeren. Dit is weder een voorbeeld, hoe de tegenwoordige Onderwijswet lichamen, welke geen verantwoordelijkheid dragen voor de gemeentelijke kas, in staat stelt over gemeentelijk geld te beschikken. Dit contrast doet niet bijzonder weldadig aan. De heer Wilmer. M. d. V. Ik vraag het woord. De Voorzitter. lederen keer vraag ikverlangt iemand nog in eersten termijn het woord? Meldt zich dan niemand aan, dan antwoordt de Wethouder, terwijl daarna de replie ken volgen. En niettegenstaande dat, gaan hier telkens nieuwe sprekers het woord voeren, die in eersten termijn niet ge sproken hebben, dat gebeurt toch in geen enkel vertegen woordigend lichaam! De heer Eerdmans. M. d. V. Gij hebt deze opmer king reeds meer dan eens gemaakt, ook bij vorige gelegenheden, maar ik wensch er op te wijzen, dat, als wij hier zitten om de zaken te bespreken, wij onmogelijk in eerste instantie kunnen weten wat in de discussie zal blijken. Ik geloof niet, dat wij buiten de parlementaire zeden zijn, als wij over iets nieuws, dat tijdens de discussie naar voren komt, gaan spreken. De Voorzitter. Het mag vreemd lijken, maar toch is het zooals ik zeg. Als de heer Eerdmans de Handelingen van de Tweede Kamer nagaat, zal hij zien, dat ik gelijk heb. Hier gaat de eene spreker altijd op het gesprokene door den andere in, hetgeen in geen enkel ordelijk vertegenwoordigend college geschiedt. De heer Wilmer. M. d. V. Ik zou over dit onderwerp der agenda niet gesproken hebben, indien de heer Eerdmans niet een nieuw element in het debat had gebracht, maar, als zoo iets gebeurt, spreekt het van zelf, dat de Raadsleden hun meening daarover willen zeggen. Het heeft mij ten zeerste verwonderd, dat de heer Eerdmans, steunende, niet op het voorste! van Burgemeester en Wethouders, maar op hetgeen hier gezegd wordt, dit voorstel van Burgemeester en Wet houders wil afwijzen. De heer Eerdmans kan geen enkelen grond aanvoeren, dien hij ontleent aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders of aan de wet, en toch wil hij niet meegaan met dit voorstel van het College. Zooals gezegd is door den Wethouder: als in strijd met de wet een school werd gebouwd met lokalen, die geschikt wa ren voor meer dan 19 leerlingen, dan zouden Burgemeester en Wethouders het recht hebben de bestekken voor den bouw van die school niet goed te keuren. Ik zie dan ook geen enkelen grond waarom wij ons niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders zouden vereenigen en ik begrijp het standpunt van den heer Eerdmans in het geheel niet. Als men zegt: ik vind het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel goed, maar ik ga er niet met mee om hetgeen er over gezegd is, dan is dat een standpunt, dat tot de zonderlingste dingen leidt. Wij kunnen ons met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders zeer goed vereenigen, ook al zouden wij met het standpunt, dat het Schoolbestuur inneemt, ons niet kunnen vereenigen, omdat Burgemeester en Wethouders ten slotte krachtens de wet de bevoegdheid hebben het Schoolbestuur te houden aan hetgeen in het voorstel is neergelegd. De heer van der Lip. M. d. V. In zooverre wensch ik mij aan te sluiten bij hetgeen de heer Wilmer heeft gezegd, dat ik niet zou kunnen aanraden met het denkbeeld van den heer Eerdmans mee te gaan. Als wij dat deden, zouden wij in strijd met de wet handelen, zooals ik bij vorige gelegenheden reeds meermalen heb gezegd. Artikel 75 zegt uitdrukkelijk, dat de Gemeenteraad zijn medewerking alleen dan mag wei geren, als niet is voldaan aan de vereischten, genoemd in artikel 73. Aan die vereischten is hier voldaan, zoodat de Gemeenteraad zijn medewerking moet verleenen. Door het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te stemmen, zou de Raad de moeilijkheid indien daarvan mag gesproken worden slechts vergrooten. De kwestie van het aantal leerlingen per klasse zal door Burgemeester en Wethouders nader onder de oogen worden gezien, als het Schoolbestuur het bestek inlevert, maar de Raad kan nu zijn medewerking niet weigeren. De beraadslaging wordt gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordtin stemming gebracht en met 18 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, Pera, Bots, de Lange, van der Lip, Wilbrink, Kuivenhoven, Sanders, Wilmer, F. Eikerbout, Splinter, Heemskerk, Stijnman, Bisschop, Mulder, Huurman, Oostdam en Schoneveld. Tegen stemmen: Mevrouw DubbeldemanTrago en de heereri Sijtsma, van Stralen, Piekaar, Groeneveld, van Eek, Dubbeldeman en Eerdmans. (De heer Knuttel had inmiddels de vergadering tijdelijk verlaten, terwijl de heer A. Eikerbout tijdens de stemming afwezig was.) XIX. Praeadvies op het verzoek van het Bestuur dei Inrich ting van Liefdadigheid voor Roomsch-Katholieken en het Bestuur der R. K. Parochiale Jongensschool onder R. K. Par. Kerkbestuur, om gelden beschikbaar te stellen voor het stichten van een schoolgebouw, bestemd voor twee scholen voor gewoon lager onderwijs taan den Heerensingel. (Zie Ing. St. No. 425.) Wordt met 18 tegen 8 stemmen overeenkomstig het prae advies van Burgemeester en Wethouders besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 10