184
MAANDAG 3
APRIL 1922.
kinderen, die rooken, een pak voor de broek te geven. Zoo
als wij hier zitten, vinden wij het allen iets verkeerds, dat
kinderen van 6 en 7 jaar en ouder sigaretten loopen te rooken.
Het argument van den heer van der Lip, dat men het
rooken door kinderen in huis toch niet kan verbieden, gaat
niet op, want dat geldt voor vele zaken. Een herbergier mag
aan een kind geen sterken drank verstrekken, maar een vader
mag in huis gerust aan zijn kind een glas jenever geven.
Men zou kunnen zeggen: stelen mag men ook, als het maar
niet gemerkt wordt. Men kan nu eenmaal die zaken alleen
achterhalen, als zij in het openbaar gebeuren.
Toen deze verordening voor de eerste maal werd voorge
steld, was ik er zelf tegen, dat het kind strafbaar zou worden
gesteld, en er is toen ook een dergelijke bepaling niet voor
gesteld, maar de ervaring heeft geleerd dat men zonder zulk
een bepaling de verordening even goed kan intrekken, omdat
men tegen de verkoopers niets kan doen. Zooals ik zeide, als
er een clubje jongens is, van wie er één boven de 14 jaren
is, kan deze sigaretten koopen en die onder de anderen uit-
deelen. Men kan al die dingen niet tot beginselen terugbrengen,
maar moet meer letten op de praktijk en dan is het rooken van
sigaretten door kinderen een ernstig kwaad in de maatschappij.
Hoe verkeerd ik het vind in beginsel, dat kinderen in aan
raking komen met den rechter en strafbaar worden gesteld,
met het oog op de toekomst van de jeugd ben ik er thans
voor. Daarom vorm ik in de Commissie voor de Strafverorde
ningen met den heer van Eek de meerderheid.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik moet nog even terug
komen op hetgeen tegen mijn betoog van zoo straks in het
midden gebracht is.
Mevrouw van Itallievan Embden heeft erop gewezen, dat
het niet zoo gek is, dat hier iets strafbaar wordt gesteld
wanneer het in het openbaar geschiedt, maar niet wanneer
het binnenshuis gebeurt.
Men zegt en dit lijkt oppervlakkig volkomen juist
dat gebeurt bij zoo'n massa dingen; en men noemt dan
dronkenschap, dobbelen. Men zou daaraan nog zeer plastische
voorbeelden kunnen toevoegenmaar er is hier toch een
groot verschil.
Waarom zijn sommige feiten strafbaar gesteld als zij in het
openbaar geschieden? Omdat zij juist aan de openbaarheid
hun strafwaardig karakter ontleenen; omdat ze voor de eer
baarheid aanstootelijk zijn; omdat ze zedenkwetsend zijn;
omdat zij het verkeer belemmerenenz. enz. Daar heeft men
te maken met dingen, waarvan iedereen zal toegeven, dat ze
thuis volkomen geoorloofd zijn, doch in het openbaar niet.
Maar daarover gaat het hier niet.
Zij, die voor deze strafbepaling zijn, moeten dit standpunt
innemenhet rooken thuis is ook verkeerd. Waarom het dan
alleen strafbaar gesteld, als het in he't openbaar geschiedt?
Alleen om deze practische reden, dat men dan in staat is
het te constateeren, wat natuurlijk niet het geval is wanneer
het binnenshuis gedaan wordt.
De vergelijking met andere handelingen, welke wel in het
openbaar strafbaar gesteld zijn maar niet binnenshuis, gaat
dus in de verste verte niet op.
Verder zegt mevrouw van Itallie—van Embden: dit is
strafbaar te stellen, omdat men het aanstootelijk vindt.
De heer Knuttel. Is dat rooken dan niet aanstootelijk?
De heer van der Lip. Neen, ik zie dat niet in. De heer
van Eek zegt: ik geef toe, dat het een bezwaar is om
de kinderen zoo jong met den strafrechter in aanraking
te brengen, maar men kan in dit geval alleen het kind
grijpen. Dit lijkt mij toch een zeer zonderling motief. Men
kan het kind alleen grijpen. Neen, wij kunnen volgens de
bestaande verordening grijpen de verkoopers van de tabaks
artikelen wij kunnen volgens artikel 2 nu ook grijpen hen,
die kinderen in het openbaar tabaksartikelen verstrekken.
Men zou desnoods een stap verder kunnen gaan en grijpen
de ouders of andere menschen, die aan kinderen tabaksartikelen
verschaffen.
In het ontwerp van 1916 stond een dergelijke bepaling
inderdaad; toen heeft de commissie in haar geheel er niet
over gedacht om ook de kinderen zelf strafbaar te stellen,
maar er was een algemeene bepaling, volgens welke iedereen
gestraft werd, ook de ouders, die aan kinderen tabaksartikelen
verstrekten.
Men moet dus niet zeggen: wij kunnen alleen de kinderen
grijpen. Neen, wij kunnen grijpen degenen, die kinderen deze
artikelen verschaffen.
Wat nog betreft het voorbeeld ontleend aan de Leerplichtwet,
het kind dat spijbelt, zou men toch ook kunnen grijpen als men
wilde; maar men wil dat niét, omdat de wetgever altijd het
zeer juiste standpunt heeft ingenomen, dat men, als men be
palingen maakt tot bescherming van kinderen, nooit hen zelf
moet straffen. Dat is eigenlijk volkomen met elkander in strijd.
De Voorzitter. Naar aanleiding van het betoog van den
heer van der Lip zou ik erop willen wijzen, dat het de
schuld van den wetgever is, dat men dat niet beter kan
regelen.
Men mag nu eenmaal bijvoorbeeld iets niet verbeurd ver
klaren of het moet zijn ten gevolge van het plegen van een
strafbaar feit. Als men de dingen niet op de spits had ge
dreven en meer plaats had gelaten voor het gezond verstand,
dan zou men de politie het recht hebben gegeven die sigaren
of sigaretten van de kinderen af te pakken. Het is de schuld
van de juristerij, dat dat nu niet kan.
Verder zegt de heer van der Lip, dat er, wat betreft andere
door hem genoemde delicten, een andere grond is om ze
alleen strafbaar te stellen als zij in het openbaar geschieden,
namelijk omdat ze aanstoot geven; dat gaat in zijn algemeen
heid niet op. Voor eenige delicten, door den heer van der Lip
genoemd, is dit inderdaad juist; zoo is het feit van mee.r intiemen
aard, door hem niet genoemd, wanneer het in het openbaar
plaats heeft, strafbaar gesteld alleen omdat het aanstoot zou
geven, maar het is niet op zich zelf strafbaar.
Ik zie echter niet in, waarom het rooken van kinderen minder
afkeurenswaardig zou zijn dan dobbelen. De heer van der
Lip heeft gegeneraliseerd om ons te overbluffen, maar ik
geloof er niets van. Wat hij zeide is slechts voor de helft in
zijn voordeel en voor de andere helft is het in ons voordeel.
Zooals ik reeds gezegd heb, door de geweldige toeneming
van het euvel van het sigaretten rooken door kinderen, ben
ik op mijne vroegere opinie teruggekomen en ben ik er voor
de kinderen strafbaar te stellen, waar ik indertijd niet vóór
was. Maar het zou niet noodig zijn, en ik zou het ook niet
willen, wanneer de wet toeliet op eenvoudiger wijze tegen
het euvel op te treden en bijvoorbeeld den kinderen de
sigaretten, of wat ook, af te nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd artikel 3 wordt in stemming gebracht en
met 14 tegen 13 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Wilbrink, van Hamel, Oostdam,
Huurman, Stijnman, F. Eikerbout, Meijnen, Sanders, Eerd-
mans, Mulder, de Lange, Bots, van der Lip en Kuivenhoven.
Vóór stemmen: de heeren Grceneveld, Heemskerk, Piekaar,
van Stralen, Splinter, Knuttel, Bisschop, van Eek, Dubbel-
deman, de dames van Itallievan Embden en Dubbeldeman
Trago, de heeren Pera en Sijtsma.
Artikel 4 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De Voorzitter. Artikel 5 zal nu, tengevolge van de ver
werping van artikel 3, moeten luiden
«Overtreding van artikel 1 dezer verordening wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van
ten hoogste vijf en twintig gulden; die van artikel 2 met
geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden."
Het gewijzigd artikel 5 en artikel 6 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Verlangt iemand hoofdelijke stemming over
de geheele verordening?
Mevrouw van Itallievan Embden. M. d. V. Ik wil alleen
zeggen, dat ik de verordening zoo onthoofd acht, dat ik liever
een jaar zou wachten, in de hoop, dat de heeren dan tot een
wijzer inzicht zullen zijn gekomen.
De heer Huurman. Bedoelt u den Raad in zijn tegenwoor
dige samenstelling?
Mevrouw van Itallievan Embden. Ja, in zijn tegenwoor
dige samenstelling. Ik bedoel, dat de heeren dan, door het
leven geleerd, tot een wijzer inzicht zullen zijn gekomen.
De heer Huurman. Zijn wij nu dan onwijs?
De Voorzitter. Ik zou den Raad in overweging willen
geven niet met mevrouw van Itallie mee te gaan, want
artikel 2, dat er bij gekomen is, kan toch zijn nut hebben.
Volgden wij den raad van mevrouw van Itallie, dan zouden
wij ook dat artikel missen. Kunnen wij niet het geheele ei
krijgen, dan moeten wij ons tevreden stellen met het halve ei.
De geheele verordening wordt vervolgens zonder hoofdelijke
stemming vastgesteld.
VII. Voorstel in zake de bestendiging van de doorvoering
der reorganisatie van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. No. 104.)
De beraadslaging wordt geopend.