MAANDAG 3 APRIL 1922.
191
het veranderen van de woningen aan de Ruime Conscientie-
straat nis 21, 23, 25, 27, 29 en 31, doch nadat door den Raad
in zijne vergadering van 6 Februari jongstleden aan Regenten
toestemming was verleend om die woningen aan het Sint-
Jacobshof te trekken, terwijl de Raad aan die toestemming
de voorwaarde verbond, dat aan die woningen de herstellingen
en verbeteringen zouden worden aangebracht op de bij het
verzoek overgelegde teekening aangeduid, welke teekening
voor de leden ter inzage heeft gelegen in de leeskamer.
Ter uitvoering van 's Raads besluit hebben Burgemeester
en Wethouders de vergunning tot het veranderen verleend
behoudens rechten van derden.
Aanleiding om aan die vergunning voorwaarden te verbinden
in het belang van de volkshuisvesting bestond voor Burge
meester en Wethouders niet, omdat de woningen niet aan de
bestemming van woning worden onttrokken, doch als woning
blijven gebezigd.
Bij het verleenen der vergunning hadden Burgemeester en
Wethouders zich evenmin in te laten met de vraag of wellicht
de belangen van de huurders konden worden geschaad, aan
gezien het behartigen van de belangen van de huurders
tegenover de verhuurders tot de taak van de Huurcommissie
behoort.
Zijn de bewoners dan ook van oordeel, dat Regenten onbe
voegd waren last te geven met het aanbrengen van de veran
deringen aan te vangen, dan zullen zij hunne bezwaren moeten
indienen bij de Huurcommissie en een eisch tot schadever
goeding tegen Regenten bij den civielen rechter aanhangig
moeten maken. De gemeente staat hier geheel buiten.
Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat Burgemeester en
Wethouders, door de vergunning behoudens rechten van derden
te verleenenhebben gezorgd, dat hun besluit geen inbreuk
maakte op eventueele rechten van anderen.
Nu heb ik vandaag nog een rapport van Bouw-en Woning
toezicht gekregen en dat zal ik ook nog even voorlezen:
»Bij besluit van den Gemeenteraad dd. 6 Februari 1922
is aan Regenten van het St. Jacobshofje aan de Doezastraat
vergunning verleend tot het vergrooten van dit hofje door
bijtrekking van de zes huisjes Ruime Conscientiestraat no. 21,
23, 25, 27, 29 en 31.
Burgemeester en Wethouders hebben bij besluit van 20 Maart
j.l. aan Regenten, behoudens rechten van derden, vergunning
verleend tot het verbouwen van de genoemde huisjes.
Blijkens de teekening bestaat de verbouwing in hoofdzaak
in het afbreken van kleine uitbouwtjes en het maken van
een nieuwe bekapping.
De perceelen no. 21, 23, 25 en 31 zijn onbewoond. Het
perceel no. 27 wordt bewoond door het gezin van W. de
Roode en het perceel no. 29 door het gezin van de Wed.
Wesselaar.
Alvorens met de uitvoering van genoemde werken een
aanvang te maken, heeft de heer Sormani, Regent van genoemd
hof, de bewoners van de perceelen no. 27 en 29 aangezegd
de woningen te ontruimen. Aan deze aanzegging kon tot heden
geen gevolg worden gegeven, omdat voor deze gezinnen thans
geen andere woningen beschikbaar zijn. Daarom heeft de heer
Sormani aan de Roode en de Wed. Wesselaar het leegstaande
huisje no. 31 als voorloopige huisvesting aangeboden, met de
belofte dat tegen eventueele beschadiging van meubilair de
vertrekken van de huisjes no. 27 en 29 door middel van
kleeden zouden worden afgedekt en dat de Roode en Wesselaar
deze woningen, na te zijn veranderd, een paar weken mogen be
wonen, echter onder voorwaarde, dat de woningen onmiddellijk
na het verstrijken van dien termijn moeten warden ontruimd,
omdat zij door oudelieden in gebruik moeten worden genomen.
Met deze regeling hebben de Roode en de Wed. Wesselaar ge
noegen genomen en aan den heer Sormani toestemming ge
geven met de werkzaamheden aan de huisjes een aanvang te
doen nemen.
De heer Sormani doet, volgens zijne mededeeling, alle moeite
om voor de bewoners van genoemde perceelen no. 27 en 29
andere woningen te verkrijgen."
Aan die menschen is een huis aangeboden, maar dit hebben
ze niet geaccepteerd. Naar ik vanmorgen heb vernomen, hebben
zij er spijt van dat zij het niet gedaan hebben, maar anderen
hebben hun daartoe den raad gegeven.
Dit is hetgeen ik zijdelings vernomen heb, maar het stand
punt van de gemeente heb ik zooëven uiteengezet.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het verbaast mij te ver
nemen, dat Burgemeester en Wethouders verlof gegeven
hebben om die huisjes af te breken.
Het is waar, het is van algemeene bekendheid dat het
krotten waren; het waren zeker geen huisjes, geschikt voor
groote gezinnen, maar ze zouden in elk geval toch wel bewoon
baar gemaakt kunnen worden voor zeer kleine gezinnen, vooral
voor oude menschen. Maar ik had gaarne gezien, dat Burge
meester en Wethouders voor de verbouwing den eisch hadden
gesteld, dat daarmede niet begonnen zou mogen worden of
die menschen, die er woonden, moesten een onderdak hebben.
Er wordt wel gezegd, dat die menschen het goedgevonden
hebben en dat regenten een huisje hebben aangeboden aan
die 2 gezinnen, maar dat gaat niet op, want de bewoners
zelf zeggen, dat die woning al te klein is voor 1 gezin. Dan
is het toch gekheid om zoo'n woning aan 2 gezinnen te willen
geven.
Het spijt mij, dat de heer de Lange niet ter plaatse eens
is gaan kijken. Ik heb er wel een kijkje genomen en ik spreek
dus uit ervaring.
Het is meer dan schandelijk zooals daar gehandeld is. Als
men de W. C. en de keuken wegbreekt en het dak er af
haalt en de waterleiding afsnijdt, dan schiet er voor de be
woners niets meer over en dat had toch voorkomen kunnen
worden.
Men zegt: die menschen hebben er genoegen mede genomen
om die huisjes te verlaten. Ik meen dit in twijfel te mogen
trekken. Met zoo'n oude domme ziel, als daar woonde, kan
men doen wat men wil, en ik geloof er niets van, vooral
nadat ik met haar gesproken heb, dat die stumper er in
toegestemd zou hebben om, zonder een andere woning te
hebben, dit huisje te verlaten.
Het zal aanstaande Woensdag voor den kantonrechter nog
moeten blijken, of die beweringen juist zijn. In elk geval
staat vast, dat er nog 2 of 4 weken over heen zullen kunnen
gaan eer die menschen er gerechtelijk uitgezet zouden kunnen
worden.
Ik kom hiermede op een eigenaardig terrein. Als die stum
pers geweten hadden welke rechten de wet hun waarborgt,
dan hadden zij niets anders behoeven te doen dan te gaan
naar het politiebureau. Maar het had op den weg van het
college gelegen tusschen beiden te treden in dit geval. Als
die stumpers geweten hadden welke rechten hun toekwamen,
dan hadden zij zich zelf kunnen redden en hadden zij den
af brekers op hun falie kunnen geven of zij hadden naar de
politie kunnen gaan met het verzoek die menschen uit hun
woningen te verwijderen. Maar doordat die stumpers dat niet
wisten, zijn ze het slachtoffer geworden. Dat vind ik schandelijk
en ik vind het ook jammer, dat de Wethouder, die toch
belast is met de zorg voor de volkshuisvesting en gewaar
schuwd was, geen maatregelen genomen heelt in het belang
van deze menschen.
Het staat voor mij vast, dat zoo iets in een geordende
maatschappij niet zou mogen voorvallen. Wij kunnen wel
aannemen, dat als de regenten en die menschen zeiven geen
huis kunnen vinden, zij er geen krijgen, en dan is het eind
van het liedje, dat men de menschen in het aardappelen
pakhuis moet opbergen; dat moet worden voorkomen.
De Voorzitter. Ik laat in het midden of de eigenaar dan
wel de bewoners gelijk hebben, want dat is de zaak niet.
De heer Dubbeldeman gaat geheel buiten de zaak om, want
volgens hem zouden Burgemeester en Wethouders moeten
optreden als ongecontroleerde despotenzij zouden in dit geval
recht mogen spreken en een eigenaar mogen belemmeren in
de beschikking over zijn eigendom, terwijl zij in andere ge
vallen, als het tegen den zin van de heeren gaat, geen vin
zouden mogen verroeren. De heer Dubbeldeman heeft gezegd,
dat Burgemeester en Wethouders daarop hadden moeten
letten. Gesteld, dat die menschen woonden in een huis van
»De Eendracht" en dat die bouwvereeniging het dak van het
aan haar toebehoorend huis wilde afbreken of verbeteren, wat
zou men daaraan kunnen doen?
De heer Dubbeldeman. Ik ging naar het hoofd van de politie.
De Voorzitter. Ik ben geen hulpofficier van justitie; dan
zoudt gij in elk geval bij den Commissaris van Politie moeten
zijn. Deze zou echter alleen kunnen ingrijpen, als iemand
zich aan een strafbaar feit, bijvoorbeeld aan huisvredebreuk
had schuldig gemaakt. Hier betreft het een civiele zaak en
Burgemeester en Wethouders hebben in geen geval iets te
maken met de kwestie, welke tusschen die personen bestaat.
Als de heer Dubbeldeman oneenigheid heeft met zijn huis
eigenaar, dan hebben wij daarmede niets te maken, tenzij de
gemeente zelve de eigenaresse zou zijn. In dit geval heeft de
Raad zelf aan die menschen vergunning gegeven die huizen
te verbeteren. Of zij strafrechtelijk of civiliter iets misdaan
hebben, daarmede hebben Burgemeester en Wethouders niets
te maken.
De heer Dubbeldeman. Gij hadt de noodige voorwaarden
kunnen stellen.
De Voorzitter. Neen, de Raad heeft dien menschen ver
gunning gegeven de huizen te verbeteren behoudens rechten
van derden. Welnu, zijn er rechten van derden geschonden,
dan moeten dezen zich tot den rechter wenden,