186' MAANDAG 3 APRIL 1922. de heeren wel wijzer zullen worden, dit niet aardig geweest is en dat ik dit wil veranderen in: dat zij tot ander inzicht zullen komen. Wat betreft het voorstel, dat thans aan de orde is, ik kan mij daarmede geheel vereenigen. Zooals het onderwijs op de school nu is, geelt het einddiploma aan de meisjes, die haar verlaten, geen enkel recht. De tijd is voorbij, dat in de meeste gezinnen voor de meisjes een weelde-opvoeding alleen voldoende is. Het meisje moet het leven in en moet trachten voor zich zelf te gaan zorgen het is gelukkig als zij later huwt, maar dat is iets wat niemand vooraf kan weten. Dus het meisje moet afgeleverd worden zoodanig, dat zij voor zich zelf kan zorgen. Nu geeft dit einddiploma van de Meisjes-Hoogere Burger school geen enkel recht, hetzij tot toelating tot de Academie, hetzij uit anderen hoofde. Het einddiploma heeft dus eigenlijk geen practische waarde. Van de Hoogere Burgerschool voor meisjes vergt het publiek wel degelijk een equivalent van het einddiploma van de Hoogere Burgerschool voor jongens. Dit wil niet zeggen, dat de inrichting van de Hoogere Burgerschool voor meisjes niet een mooie, harmonische opvoe ding zou geven; maar men kan haar op het oogenblik niet omzetten in practische economische waarde, en daartoe is deze reorganisatie noodig. Nu zegt men: die meisjes kunnen wel op de Hoogere Burgerschool voor jongens gaan. Ja, er is een tijd geweest dat ik precies hetzelfde gezegd zou hebben, want ik ben altijd voor coëducatie geweest en ben het nog altijd; maar men moet ook leeren van het leven en niet uitsluitend een theoretica zijn. Nu wordt de coëducatie èn door de ouders ên door de paedagogen uitstekend gevonden voor personen, jonger dan de kinderen, die de middelbare school bezoeken, en ouder; men vindt dat het juist beter is, dat die overgangs jaren, tusschen 12 en 18 jaren, niet in coëducatie worden doorgebracht. Maar ook al was het leet plan van de Hoogere Burgerschool voor meisjes gelijk aan het leerplan van de Hoogere Burger school voor jongens, dat wil zeggen, al werd daar ook naar het eindexamen gestreefd, er kan toch een accent zijn op de meisjesschool, dat meer naar de psyche van het meisje gericht is dan het geval is op de Hoogere Burgerschool voor jongens. Men kan tot denzelfden eindpaal komen, zooals gebeurt bij het eindexamen, maar toch kan die eindpaal langs andere wegen, die met de meisjesziel meer overeenkomen, worden bereikt. Het is beter, dat die eindpaal via de Meisjes-Hoogere Burgerschool wordt bereikt. Dat het een zesjarige cursus zal zijn is een groot voordeel, niet alleen voor meisjes, maar het zou dat ook zijn voor jongens, want het onderwijs op de Jongens-Hoogere Burgerschool is zoo ontzaglijk gecomprimeerd, de jongens moeten zoo vossen, dat er weinig tijd voor de vrije ontwikkeling overblijft. Dat dit gevoeld wordt, blijkt hieruit, dat de nieuwe lycea, welke worden opgericht, onder andere te Amsterdam, waar f van de leerlingen jongens zijn, er zes jaar over doen om het einddiploma te doen behalen. Dat wij zes jaren vragen, is geen teeken van achterlijkheid der meisjes, maar dat doen wij om het onderwijs ruimer te kunnen uitzetten dan mogelijk is, als de africhting in den beperkten tijd van vijf jaar moet plaats hebben. Dus èn omdat de coëducatie op dien leeftijd door de ouders en de opvoeders niet wordt gewenscht èn omdat het onderwijs bij een zesjarigen cursus beter tot zijn recht komt, terwijl de meisjes-psyche zich dan meer naar haar bijzonder karakter kan ontwikkelen, lijkt het mij gewenscht, dat de reorganisatie totstandkomt, waardoor de meisjes een einddiploma kunnen behalen, gelijk staande aan dat van de Hoogere Burgerschool voor jongens. Er is gesproken over de kosten, waarvan men vreest, dat zij zullen stijgen. Natuurlijk moet men ook daarop het oog gevestigd houden, maar toch mag men niet vergeten, dat, als er meer meisjes komen op de Meisjes-Hoogere Burgerschool, daardoor niet alleen meer schoolgeld zal worden ontvangen, maar daaraan in allerlei vorm ook geldelijke voordeelen ver bonden zijn. Daarenboven, als de Meisjes-Hoogere Burgerschool niet wordt gereorganiseerd, binnenkort de Hoogere Burgerschool voor jongens zal moeten worden uitgebreid, terwijl het dan de vraag is, of dit nog niet veel meer kosten met zich zou brengen. Wij kunnen verwachten, dat de toeloop tot de Meisjes-Hoogere Burgerschool grooter zal worden, omdat deze reorganisatie in den wensch van de ouders ligt. De voorbeelden van den Haag en Utrecht, welke gemeenten ons in deze zijn voorgegaan, kunnen ons dat ook leeren. Thans hebben de hoogere klassen zeer weinig leerlingen, maar dan zal er een grootere toeloop zijn naar de lagere klassen, omdat de ouders nu zekerheid zullen hebben. Tal van ouders hebben er over gedacht hun meisjes naar de Hoogere Burgerschool te zenden, maar zij hebben dat niet aangedurfd, omdat zij niet wisten wat het lot van de school zou zijn. Even sterk als de vorige sprekers tegen de reorganisatie hebben gepleit, wil ik er vóór pleiten. De heer Meunen. M. d. V. In deze materie ben ik het niet eens met mijn linker buurman. Ik meen, dat de prin- cipiëele beslissing over deze zaak niet vanmiddag moet wor den genomen, maar reeds genomen is in Juni 1920. De heer Pera. Geen kwestie van! De heer van der Lip. Het is volkomen juist! De heer Meijnen. Want toen liep het niet over de vraag: reorganisatie of geen i eorganisatie, maar toen liep het, als ik de stukken goed gelezen heb, over de kwestie of de formu leering van den heer Sijtsma dan wel die van Burgemeester en Wethouders de overhand zou hebben; zij kwamen, zooals gezegd is, in hoofdzaak op hetzelfde neer. Burgemeester en Wethouders legden meer den nadruk op het woord »proef", de heer Sijtsma was in zijn formuleering meer voor definitieve splitsing, maar in beginsel is besloten tot reorganisatie. Bovendien hebben wij sedert dien tijd enkele dingen ge kregen, die hierop betrekking hebben. Vooreerst en dat acht ik niet gering dat bijna alle ouders van meisjes, die op de Hoogere Burgerschool gaan, zich vóór de reorganisatie hebben verklaard; in de tweede plaats, dat alle leeraressen zich vóór de reorganisatie hebben verklaard en in de derde plaats, dat in andere plaatsen de reorganisatie van de Hoogere Burgerschool voor meisjes, zooals mevrouw van Itallie heeft gezegd, een groei in het aantal leerlingen heeft veroorzaakt, en dat ook de Directrice van een andere inrichting den raad heeft gegeven om toch met de reorganisatie, als het kon, door te gaan. De heer Pera heeft het gehad over het aantal leerlingen. Mevrouw van Itallie—van Embden heeft in antwoord daarop reeds gezegd: als het aantal leerlingen niet toereikend is en niet is toegenomen, dan zit dat in de hoogere klassen en die hoogere klassen hebben juist met de reorganisatie niets uit te staan. Alleen de beide lagere klassen hebben er iets mede uit te staan; want na het tweede leerjaar zouden de klassen gesplitst moeten worden. Wat is nu gebeurd op het gebied van de le klasse en de 2de klasse? De Raad heeft hier in Juni 1920 een beslissing genomen en die is te laat gekomen om nog in 1920 een gunstigen invloed uit te oefenen op het aantal leerlingen van de le klasse. Dat is dus klein gebleven: 19 zijn er gekomen en uit die eerste klasse van 1920 komen nu die 9 leerlingen voor de Afdeeling B. Dus dat is niet zoo ongunstig. In het volgend jaar, toen het besluit van den Raad van 1920 kon werken, is het aantal leerlingen van de le klasse in eens gestegen tot 30. Dit pleit voor de reorganisatie. Dit wat betreft de wenschelijkheid van reorganisatie, van dien kant bekeken. Paedagogisch acht ik het juister, dat er gereorganiseerd wordt, dan dat het niet geschiedt. Den breederen grondslag van de le en de 2e klasse, wat de inrichting van het leer plan betreft, acht ik een voordeel, waardoor de mogelijkheid voor de meisjes om verschillende kanten uit te gaan, behouden blijft bij de onderwijstoestanden zooals ze nu zijn en ook ten opzichte van onderwijstoestanden, welke wij misschien in de eerstvolgende jaren kunnen krijgen ik denk bijvoorbeeld aan het Lyceum Maar al gaan wij niet verder dan wat er nu is, dan acht ik toch nog dien ietwat breederen grond slag van de le en 2e klasse een aanbeveling voor de reor ganisatie. Ik ben het met Mevrouw van Itallievan Embden eens, dat juist op dien leeftijd de coëducatie niet gewenscht is en dat, al behandelt men dezelfde leerstof, de manier van behan delen der leerstof voor jongens en meisjes toch verschillend kan zijn, al komt men tot hetzelfde resultaat. Verder acht ik het een zeer belangrijk paedagogisch voor deel, hetwelk voor de reorganisatie pleit, dat de meisjes niet dadelijk op haar twaalfde jaar definitief behoeven te kiezen voor de een of andere studie-richting, doch dat er nog twee belangrijke jaren over heen kunnen gaan, eer zij tot de definitieve keuze van studierichting behoeven te komen. Het maakt een zeer belangrijk verschil, of men dat moet doen op 12-jarigen leeftijd, zonder dat men de gegevens ervoor heeft, dan dat men dit pas behoeft te doen na een ervaring van 2 jaren op dit terrein; men zal dan beter erover kunnen oordeelen. Dat uitstellen van het kiezen van een definitieve studie richting pleit zeer voor de reorganisatie. De heer Wilbrink heeft het gehad over de kwestie van 5 of 6 jaar; als een meisje niet zoo goed mee kon op de Hoogere Burgerschool voor jongens, dan was het misschien wel goed zoo'n kind een jaar te laten zitten. Maar ik vind het veel verstandiger van meet af aan de leerstof zoo te verdeelen, dat een meisje ze goed onder de knie kan krijgen, dat zij niet behoeft te zuchten onder het inderdaad zeer zware werk, dat de leerlingen op de Hoogere Burgerschool vijf jaren achtereen moeten presteeren. Als dat voor de meisjes over

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 10