MAANDAG 27 MAART 1922.
151
gelegd waren. Dan hadden wij er misschien ook over kunnen
oordeelen.
Volgens hetgeen wij uit het verslag van »De Eendracht"
hebben kunnen vernemen en ook volgens hetgeen wij van
den heer Dubbeldeman gehoord hebben en de Wethouder
heeft het niet ontkend is er bij die vereeniging geknoeid.
De heer Dubbeldeman heeft medegedeeld, dat de bouwver-
eeniging in totaal een schade lijdt van bijna een ton, wat
natuurlijk met Rijksgeld wordt betaald: en nu de Wethouder
dat niet tegengesproken heeft, moeten wij dat wel aannemen.
Maar met den Wethouder heeft het mij zeer bevreemd, dat
de Gemeenteraad daarvan eerst kennis gekregen heeft, nadat
het verslag uitgekomen is. Waarom heeft de vereeniging dat zoo
lang verzwegen en heeft zij gedaan alsof er niets gebeurd was?
Als vaststaande moeten wij dus aannemen, dat er ge
knoeid is.
Nu komen er bij mij twee vragen opaan wien de schuld
en: is die schade te verhalen? Daarop komt het ten slotte aan.
Bevreemd heeft mij de uitlating van den heer Dubbeldeman
dat, als een courantenbericht hem daartoe niet genoopt had,
hij de schuldvraag geheel ter zijde zou gelaten hebben. Hij
wilde de schuldvraag onbesproken laten, maar ik vraag mij
af: waarom heeft hij dan die quaestie hier wel aan de orde
gesteld? Waarom heeft hij dan die vuile wasch willen uit
hangen? Was het alleen uit lust om zoo iets te doen?
Men kreeg den indruk, dat de heer Dubbeldeman althans
een groot deel van de schuld wilde schuiven op de schouders
van het Bouw- en Woningtoezicht. Dit had moeten ingrijpen.
Dat was eigenlijk de geheele redeneering van den heer Dubbel
deman en ik geloof, dat het stuk, hetwelk indertijd vanwege
de bouw vereeniging aan Burgemeester en Wethouders is ge
zonden, daarop ook wees. Voorzoover ik over de zaak kan
oordeelen meen ik, dat zeer ten onrechte de schuld geschoven
wordt op Bouw- en Woningtoezicht.
De taak van het Bouw- en Woningtoezicht daarin ben
ik het met den Wethouder volkomen eens bestaat slechts
hierin, dat het heeft toe te zien, dat aan de speciale bepalingen,
welke bij dezen bouw in acht genomen moesten worden, de
hand gehouden werd en dat de in aanmerking komende
bepalingen van de verordening op het bouwen en sloopen
werden toegepast.
Men kan toch niet van een Bouw- en Woningtoezicht
eischen, dat het daar toezicht houdt zooals een architect doet
of zooals de vereeniging dat zal moeten doen. Het kon niet
verder gaan als het gegaan is en daarom meen ik, dat het
niet opgaat om, zooals de heer Dubbeldeman doet, de schuld
te leggen op het Bouw- en Woningtoezicht, dus op het
gemeentebestuur. Wij mogen vastleggen, dat het gemeente
bestuur geen verwijt treft. Ik wil dat ook hier nadrukkelijk
doen uitkomen. Als tijdens den bouw, toen de knoeierijen
plaats hadden, de heer Dubbeldeman als voorzitter of een van
de andere bestuursleden het gemeentebestuur er bij betrokken
had, was het anders geweest, maar de bouw is voltooid en
nu komt men met die knoeierijen.
In ieder geval kan dus het gemeentebestuur geen schuld
treffen, maar er is toch wel schuld, want er is geknoeid en
nu lijkt het mij, dat in eerste instantie de schuld lag bij de
directie, bij de architecten. Toen ik den heer Dubbeldeman
in de vorige zitting bij interruptie vroeg wie de directie was,
kreeg ik ten antwoord, dat dat er niet op aankwam, maar
nu lijkt het mij toch, dat, als er niet voldoende toezicht is
geweest en er daardoor kon worden geknoeid, de eerste schuld
ligt bij de architecten, de directie, die daarop hadden moeten
toezien; deden zij dat niet, dan had het bestuur der bouw-
vereeniging er hen op moeten wijzen.
De schuld ligt dunkt mij dus in de eerste plaats bij de
directie en in de tweede plaats bij het bestuur van »De
Eendracht", dat had moeten zorgen, wat zij niet hebben
gedaan, dat het toezicht behoorlijk werd uitgeoefend. Het
bestuur had opdracht gegeven aan de architecten; dezen
hebben blijkbaar niet voldoende toezicht gehouden en het
bestuur had, toen dat bleek, het zelf moeten doen. Was toen
het gemeentebestuur er in gemengd, dan had het Bouw- en
Woningtoezicht kunnen ingrijpen. Waar dat niet gebeurd is,
kan men precies zeggen waar de schuld ligt: èn bij het
bestuur èn bij de directie. En waar het bestuur, als het waar
is wat de Wethouder heeft medegedeeld, de directie heeft
ontheven van de verantwoordelijkheid, ligt dunkt mij de
schuld bij het bestuur zelf.
Ik zou dus vandaag eens gaarne willen vernemen hoe het
precies staat. Als de heer Dubbeldeman zich in zijn antwoord
kan vrijpleiten, zullen wij terecht komen bij de directie en
moet deze voor de schade instaan. Op dit oogenblik zal ik er
dus niets meer van zeggen en afwachten de antwoorden èn
van den heer Dubbeldeman èn van den Wethouder èn van
den heer Splinter, ofschoon deze heeft verklaard als lid van
de directie het niet te willen zeggen wat mijns inziens geen
juist standpunt is. Krijg ik geen bevredigend antwoord, dan
zal ik de indiening van een motie overwegen, waarin de Raad
uitspreekt wie de schuld heeft of een nader onderzoek
vraagt.
De heer Oostdam. M. d. V. Ofschoon uit het feit, dat de
heer Dubbeldeman, zij het korten tijd, voorzitter van »De
Eendracht" is geweest, voldoende blijkt, welke in die ver
eeniging de overheerschende geestesrichting is, wensch ik
deze zaak toch te behandelen vrij van alle politieke beschou
wingen. Dit lijkt mij veel beter, want ik zie overal schuld,
behalve, zooals de heer Sijtsma terecht heeft gezegd, bij de
gemeente. Uit het jaarverslag van de bouwvereeniging blijkt,
dat, toen de wasch vuil was, het bestuur er niet aan gedacht
heeft, dat de schuld bij de gemeente zou kunnen liggen. Op
bladzijde 10 van het jaarverslag lees ik namelijk
«Waar het voor de commissie vaststaat, dat én uitvoerder
én arbeiders zich geleend hebben tot het bedrijven van knoei
werk, meent zij toch als de meest verantwoordelijke personen
te moeten stellen: De Directie, omdat, als naar de meening
der commissie de Directie haar taak had opgevat, zooals zij
verplicht was, er zeer zeker van knoeien niet, of althans zeer
sporadisch sprake had kunnen zijn."
Volgens deze passage gaat de gemeente vrij uit. En er
wordt in het jaarverslag op meerdere plaatsen op dezelfde
wijze over de knoeierijen gesproken, maar nooit wordt de
schuld op de gemeente geworpen. Misschien is later bij de
heeren de gedachte opgekomenwat zullen wij doen om de
schuld voor het vuil worden van de wasch voor ons zeiven
zoo gering mogelijk te maken; wij zullen er ook de gemeente
bij halen.
Zooals ik zeide, ligt er verder overal schuld, ook bij de
arbeiders.
Op bladzijde 9 van het jaarverslag lees ik, dat de commissie
constateert: «nadat een metselaar tot driemaal toe was betrapt
op het droog stapelen van fundeeringen door verschillende
opzichters en ontslag door de directie was aangezegd, werd
deze metselaar niet ontslagen, omdat hij volgens de metselaars
nog niet aan de beurt was."
Dit lijkt mij toch het toppunt van verkeerdheid. De met
selaars zien knoeien en hebben zelf mede geknoeid; dit blijkt
ook uit het verslag, want daar wordt medegedeeld, dat zij
een belooning hebben gehad voor het verdonkeremanen van
cement. Dus de arbeiders knoeien zelf mede en dan weigeren
zij nog, dat een van de knoeiers, die betrapt wordt, ontsla
gen wordt, omdat die man nog niet voor ontslag aan de
beurt is.
Ik zal de directie niet schoonpleiten en evenmin het be
stuur, maar als men onder dergelijke omstandigheden moet
werken, dan wordt het zeer moeilijk om alles volkomen in
het reine te houden en zal men ten slotte, ondanks de beste
zorgen, toch nog een vuile wasch krijgen.
De heer Piekaar. Wie moest ontslaan
De heer Oostdam. Weet ik dat? Dat behoef ik niet te we
ten. Door de directie was ontslag aangezegd aan dien met
selaar en dat heeft men niet kunnen handhaven. Dat moge
zeer zwak wezen van de directie, maar wij weten zoetjes aan
wel, hoe dat kan gaan in arbeiderskringen; de arbeiders ver
zetten zich daartegen, het staat in het verslag zelf: «omdat
die man nog niet aan de beurt was." Toen heeft de directie
zich noodgedrongen, bij het dreigement van die werklieden
moeten nederleggen.
Indien dat woord «dreigement" niet juist is, dan begrijp ik
heelemaal niet, waarom dergelijke persoon gehandhaafd is
kunnen blijven. Het wijst in elk geval op zeer lakenswaar
dige toestanden bij dit bouwwerk.
Dit is niet weinig in de hand gewerkt door het feit, dat
het bestuur een van zijn leden heeft toegestaan als uitvoerder
werkzaam te zijn bij dit werk, en aan een ander lid van de
vereeniging om bovendien met dien man onder één hoedje
te spelen. Het is daar dus een verschrikkelijke knoeiwinkel
geweest.
Ik wil hier onpartijdigheidshalve wel even memoreeren, dat
het de heer Dubbeldeman is geweest, die er een eind aan
gemaakt heeft, dat eerstbedoelde, de «lange Meijer" heet hij
in de wandeling, nog langer dergelijke dubbelhartige positie
heeft kunnen waarnemen.
Wat betreft de vraag, op wien de schuld moet rusten,
meen ik, dat de oorzaak van het gebeurde voor een groot deel
hierin schuilt, dat het bestuur der bouwvereeniging te veel
hooi op zijn vork genomen heeft.
Het heeft prachtig werk geleverd in de 3 Octoberstraat. Van
een der voormalige bestuursleden der vereeniging heb ik ver
nomen, dat het blok woningen daar uitstekend gemaakt is:
dat aan die woningen totnogtoe in het geheel geen reparatie
verricht is behoeven te worden.
Dit leidt mij er toe te zeggen, dat, wanneer men op grond
van de in dit verslag opgesomde fouten en gebreken, mocht
willen komen tot de slotsom dat men alleen goed kan bouwen