168
MAANDAG 27
MAART 1922.
Ik zou het zoo willen uitdrukken. Er is hier reeds een
plantje verschenen en nu kan het niet op den weg der
overheid liggen om dat plantje te vertrappen. Het ligt veeleer
op den weg der overheid om dat plantje verder aan te kweeken.
Men spreekt van besparing, maar men moet toch op één
ding letten, namelijk hierop: dat een betoog, dat wij per jaar
ongeveer 10000.voor dit doel zullen moeten uitgeven en
dat daarmede onze begrooting weer belast zal worden, toch
wel eenigszins van kortzichtigheid getuigt; want het is toch
niet aan twijfel onderhevig, dat deze manier van genezen,
waardoor men de gevreesde volksziekte voorkomt, aan den
anderen kant tot besparing van uitgaven aanleiding moet geven.
Het is moeilijk onder cijfers te brengen, maar dit is zeker dat,
wanneer men die kinderen niet op deze wijze verzorgt en zij
worden later tuberculeus, dat dan de gemeenschap voor hen
veel geld zal uit te geven hebben.
Men moet dus niet zeggen: wij geven weder 10000.—
meer uit per jaar. Men moet daarvan aftrekken het bedrag,
dat die patiënten later aan de gemeenschap zouden gaan
kosten. Als men de berekening kon maken ik kan het
natuurlijk niet doen dan zou het de vraag zijn of wij met
een dergelijke school niet besparen, of wij daarmede op den
duur niet goedkooper uit zouden zijn.
Er is echter meer. Wat zal het gevolg zijn, wanneer de
Raad ingaat op het advies van de meerderheid van het Col
lege? Dan is het plan van de baan, dan krijgen wij althans
voorloopig geen buitenschool. Maar welke mogelijkheid be
staat dan wel? Dat er naderhand verschijnt een Algemeene
Maatregel, waarover de heer de Lange reeds heeft gesproken,
waarin geregeld wordt de wijze, waarop de kosten van dit
buitengewoon lager onderwijs moeten gedragen worden, en
dan kan het best gebeuren, dat in een dergelijken Algemee-
nen Maatregel wordt bepaaldin de kosten van zulk een
school draagt het Rijk zooveel bij en de gemeente zooveel.
De mogelijkheid bestaat dan, dat de gemeente moet betalen,
en dan kunnen wij nog verder van honk zijn, omdat dan de
villa weg is, en het prachtige terrein weg is, waarvan de
deskundigen zeggen, dat er geen geschikter terrein te vinden
is, en dan zal misschien de school van meet af aan moeten
worden gesticht. De mogelijkheid bestaat dus, dat wij later
toch kosten zullen moeten maken en dat die kosten dan nog
veel hooger zullen zijn, omdat de gemeenschap alles moet
betalen.
Ik sta geheel aan de zijde van de sprekers, die hebben
betoogd, dat het hen verwondert, dat het verzoek van deze
vereeniging om subsidie zooveel tegenkanting heeft ontmoet.
Ik had gedacht, dat het plan aller instemming zou hebben
ondervonden en dat de bespreking van dit onderwerp alleen
hierin zou hebben bestaan, dat men een woord van hulde en
lof zou gesproken hebben aan het adres van hen, die het
mogelijk hebben gemaakt deze nuttige school voor Leiden te
stichten. Ik had inderdaad zooveel tegenstand niet verwacht.
Ik meen, dat de gemeente Leiden een zeer pover figuur zou
maken, indien de Raad de totstandkoming van deze school
onmogelijk maakte.
Ik herhaal: het particulier initiatief heeft zich prachtig
uitgesproken, het Rijk geeft een bijdrage en de Provincie
gaat denzelfden weg op, al zal dit misschien op andere wijze
gebeuren dan men zich oorspronkelijk had gedacht. En zal
nu de gemeente Leiden door al die plannen een streep halen?
Die verantwoordelijkheid durven de Burgemeester- en ik niet
dragen. Het zal ons daarom genoegen doen, als de Raad met
de minderheid van ons College meegaat. Stemt de Raad het
praeadvies af, dan het is reeds door den Voorzitter gezegd
dan komt de zaak nogmaals in den Raad, want dan is alleen
in principe besloten medewerking te verleenen, maar dan
moeten Burgemeester en Wethouders nog de voorwaarden
concipieeren, waaronder de subsidie zal worden verleend.
Daarbij zullen dan tevens kunnen worden overwogen de ge
dachten, door de heeren Meijnen en Splinter uitgesproken.
De heer Meijnen heeft gevraagd of er geen aandrang kan
worden uitgeoefend op de vereeniging, dat de particuliere
bijdragen zoo hoog mogelijk zullen worden opgevoerd, en de
heer Splinter heeft de vraag gesteld of Burgemeester en Wet
houders willen bevorderen, dat de gemeente niet meer dan
Vs van de kosten zal bijdragen. Óp dit oogenblik gaat het
alleen maar over het principe, maar als het voorstel van de
meerderheid van Burgemeester en Wethouders wordt ver
worpen, kunnen die punten nader bekeken worden, wanneer
de zaak opnieuw in den Raad komt.
Ik moet eindigen met de opmerking, dat het mij van
ganscher harte spijt, dat wij in dezen Raad geen medicus
hebben. Bij de behandeling van onderwerpen als deze gevoelt
men dat gemis. Waar wij in Leiden tal van uitnemende
medici hebben, die beter dan ik over dergelijke zaken kunnen
spreken en die met meer gezag kunnen verdedigen, spijt het
mij, dat zich onder de Raadsleden geen medicus bevindt.
Toch hoop ik, dat, waar door de stukken aan de Raadsleden
zijn bekend gemaakt het advies van den Directeur van den
Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst en de meening van de
Vereeniging voor Paediatrie, welke er zoo duidelijk op wijst,
dat de bestrijding van de tuberculose als volksziekte dient
te beginnen met de bestrijding van de kindertuberculose,
die stukken zooveel indruk op den Raad zullen hebben ge
maakt, dat de leden zullen zeggenwij hebben den moed
niet om de plannen, die op het oogenblik bestaan en reeds
een tamelijk grooten omvang hebben gekregen, in duigen te
gooien. Het zou mij voor de goede zaak hartelijk spijten, als
de Raad niet meeging met het advies van de minderheid van
ons College.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 19 tegen 11 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Heemskerk, van der Lip, Sijtsma,
mevrouw van ltallievan Embden, de heeren van Stralen,
Groeneveld, Kuivenhoven, F. Eikerbout, mevrouw Dubbel-
demanTrago, de heeren A. Eikerbout, Wilbrink, Splinter,
Piekaar, Knuttel, Bisschop, van Eek, Dubbeldeman, Schone-
veld en Meijnen.
Vóór stemmen de heeren: Sanders, Pera, Bots, de Lange,
van Hamel, Wilmer, Stijnman, Huurman, Eerdmans, Oostdam
en Mulder.
De Voorzitter. Thans moet nog gestemd worden over het
voorstel van mevrouw DubbeldemanTrago en den heer
Groeneveld.
Mevrouw Dubbeldeman—Trago. M. d. V. Dat is nu niet
meer noodig. Wij trekken onze motie in.
De Voorzitter. Ik stel voor voorshands aan te houden punt
XXI van de agenda.
Daartoe wordt besloten.
XXII. Vaststelling van het 2e kohier der zakelijke belasting
op het bedrijf, belastingjaar 1921, en bepaling van de be
talingstermijnen.
(Zie Ing. St. No. 88.)
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten tot vaststelling van het 2e kohier der zakelijke belas
ting op het bedrijf, belastingjaar 1921, tot een bedrag van
21120.—.
Eveneens wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming besloten, dat de eerste belastingstermijn vervalt op 15
Mei 1922 en de tweede betalingstermijn op 30 Juni 1922.
De Voorzitter. Thans is aan de orde de motie van den
heer van Stralen, luidende:
»De Raad,
van oordeel dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat om de
ondersteuning aan uitgetrokken werklooze transportarbeiders
en andere losse arbeiders vanwege het Burgerlijk Armbestuur
stop te zetten;
noodigt Burgemeester en Wethouders uit er bij het Bur
gerlijk Armbestuur op aan te dringen, de voorgenomen maat
regel tot stopzetting van de ondersteuning van bovenbedoelde
arbeiders niet uit te voeren."
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend ver
zoek van den Leidschen Bestuurdersbond.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Stralen. M. d. V. De aanleiding tot het indienen
dezer motie is gelegen in het feit, dat het Burgerlijk Armbe
stuur verleden week aan enkele organisaties schriftelijk heeft
medegedeeld, dat met ingang van 27 Maart de ondersteuning
van de losse arbeiders zal worden stopgezet. Aangezien er
naar mijn inzien op dit oogenblik zeker geen aanleiding is
om zelfs ook maar enkele groepen, die totnogtoe door het
Burgerlijk Armbestuur werden ondersteund, uit te schakelen,
heb ik gemeend deze zaak hier aan de orde te moeten stellen.
Dat deze zaak urgent is blijkt uit het feit, dat, als de Raad
er heden niet in slaagt het Burgerlijk Armbestuur van zijn
voornemen terug te brengen, de volgende week die groepen
van transportarbeiders en andere losse arbeiders geen onder
steuning meer zullen krijgen.
Er is nog geen aanleiding om tot dien maatregel over te
gaan. Het onderzoek, dat ik ingesteld heb naar de werkge
legenheid in de transportbedrijven, heeft mij duidelijk doen
zien, dat er op het oogenblik nog groote werkloosheid in die
branche heerscht en dat het hoogst ongewenscht is, dat het
Burgerlijk Armbestuur tot dien maatregel overgaat.
Ik kan mij voorstellen, dat het Burgerlijk Armbestuur
dezen maatregel genomen heeft, altijd bekeken vanuit zijn