MAANDAG 27 MAART 1922. 165 noodig acht, het woord te voeren. Ik kan mij beschermen tegen de weigering om het woord te verleenen en ik zal van die gelegenheid gebruik maken. Om op het voorstel zelf te komen, ik wensch natuurlijk met de minderheid van Burgemeester en Wethouders mee te gaan. Wanneer het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, staat zoo goed als vast, dat de buitenschool er niet komt, terwijl ook het aanbod van die villa aan de vereeniging verloren gaat en waarschijnlijk dan een andere plaats daarvan gebruik zal maken om datzelfde gebouw voor datzelfde doel en op kosten van die gemeente in te richten. Burgemeester en Wethouders gevoelen wel veel voor de zaak, maar uit zuinigheidsoverwegingen willen zij er niet aan. Nu is dat altijd een beelje twijfelachtig, want in de practijk komt het gewoonlijk hierop neer, dat men alleen wil bezuinigen op zaken, waarvoor men niet veel gevoelt, en het er bij zaken, waarvoor men warm voelt, niet op aan komt. In een vorige vergadering heb ik er reeds op gewezen, dat wij in een jaar tijd een millioen hebben toegestaan voor den bouw en verbouw van bijzondere scholen, en de Raadsleden, die nu bezuinigen willen, hebben daarover geen kik gegeven, maar riu het gaat over een veel kleiner bedrag voor een buitenschool, wil men dat niet. Ik wensch even te constateeren, dat men in de practijk altijd bezuinigt op zaken, die men niet wil, maar als het geldt zaken, welke men wel wenscht, er niet tegen opziet eenige honderdduizenden guldens uit te geven. Er wordt in de stukken gezegd, dat deze zaak bij het particulier initiatief thuis behoort, maar dat is toch zeker wel voor bestrijding vatbaar. Het staat in het geheel niet vast, dat de zorg voor de volksgezondheid een particuliere zaak is. Waar men te Leiden bijvoorbeeld een geneeskundigen dienst heeft opgericht, welken men even goed zou kunnen noemen een dienst voor de volksgezondheid, heeft men daarmede erkend, dat de volksgezondheid een overheidszaak is. Hoe men dan ook in de stukken kan zetten, dat het een particuliere zaak is, begrijp ik niet, want mijns inziens is de zorg voor de volksgezondheid wel degelijk een overheidszaak. Het staat vast, dat, als de gemeente haar medewerking niet verleent, van die buitenschool niets zal terechtkomen. De Voorzitter. Ik wensch den heer Groene veld even te doen opmerken, dat zijn bewering, dat ik aan anderen wel toesta drie keeren te spreken, niet juist is. Ik beschouw het doen van een interruptie niet als een keer spreken, maar, als ik bemerk, dat iemand voor den derden keer het woord verlangt, vraag ik als regel of de Raad wil toestaan, dat hij nogmaals het woord krijgt. Indien de Raad dat hedenmiddag aan den heer Groeneveld niet heeft toegestaan, moet hij dat niet aan mij wijten, want ik heb voorgesteld hem wel voor de derde maal het woord te verleenen. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer Groene veld wil ik dit zeggen, dat, als hij het door hem genoemde middel gaat ter hand nemen om over elk voorstel zoo dikwijls te spreken als hij wil, ik, ofschoon ik iedereen welwillend wil behandelen, zal voorstellen om een voorstel, strekkende om een voorstel af te stemrpen, niet als een voorstel te beschouwen. Er is hier een voorstel van Burgemeester en Wethouders; als de heer Groeneveld wil bereiken, dat het verworpen wordt, dan kan hij er tegen spreken en tegen stemmen, maar dan kan hij niet een voorstel doen om dit negatief gevolg uit te lokken; want wordt het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders verworpen, dan is het logisch gevolg, dat het voorstel van de minderheid als aangenomen wordt beschouwd. Het voorstel, dat Mevrouw Dubbeldeman en de heer Groeneveld doen, beteekent feitelijk niets. De heer Groeneveld. Ik zal iets anders indienen. De Voorzitter. Dan kunt gij wel iets indienen, dat gij zelf niet wilt. De heer Oostdam. M. d. V. Het is tegenwoordig merkwaardig. De burgerij klaagt voortdurend over de stijging van de belasting en diezelfde burgerij doet aldoor aanvallen op de gemeentekas, welke moeten leiden tot verhooging der belasting. Zoo ook weder deze vereeniging en die doet het nog op zeer lichtvaardige gronden. Wat is toch het geval? Iemand heeft, wat ik zeer appre cieer wie zou dat niet doen? een huis te Katwijk ge schonken voor de stichting eener buitenschool, echter niet aan onze gemeente maar aan een particuliere vereeniging, welke daarvoor is opgericht. Zonder eigenlijk goed te weten hoe zij de zaak moet aanpakken, diende die vereeniging alvast een request in bij den Gemeenteraad om subsidie. Dat request was fout en Burgemeester en Wethouders moesten haar erop wijzen, hoe het eigenlijk moest. Toen kwam de vereeniging met een nieuw request, hetwelk nader aantoont, hoezeer zij niet goed wist, hoe zij de zaak moet aanvatten, want wat zij in haar eerste request schoolgeld noemt, heet in het tweede request vergoeding voor voeding en vervoer. In het eerste request zegt zij, dat waarschijnlijk wel geen onvermogende kinderen zullen opgenomen worden, in het tweede request wordt als van-zelf-sprekend aangenomen, dat voor onvermogende kinderen vereenigingen of de gemeente zullen moeten opdokken. Voorts is de vereeniging nog zoo naïef om te denken, dat zij voor 1000.een directrice zal kunnen krijgen. Dat bedrag zal wel te weinig blijken te zijn. Een en ander wijst erop, dat de zaak een klein beetje lucht hartig is opgezet. Verder blijkt uit de mededeeling van den heer Meijnen, dat het per slot van rekening nog maar zal zijn voor de kinderen, die het 't minst behoeven. Dit heeft de heer Meijnen niet zoo gezegd, maar, naar hij ons heeft medegedeeld, heeft hij aan deskundigen gevraagd, hoe het met het vervoer zal gaan, en toen is hem geantwoord: dat zal best losloopen; wij nemen daarvoor de kinderen, die het best ertegen kunnen. Met andere woorden, de kinderen, die nog het sterkst en krachtigst zijn. Als dit nu in de terminologie van den heer Knuttel «klets praat'' is, dan hoop ik, dat hij deze uiteenzetting op medische gronden zal kunnen verbeteren. In elk geval heeft de mede deeling van den heer Meijnen niet mijne sympathie voor deze poging der vereeniging vergroot. Het ofïer, dat van de gemeente gevraagd wordt, is voorts niet zoo gering. Men vraagt in het eerste jaar 500.per kind, in het tweede jaar 250.per kind. Dit maakt een eenvoudig rekensommetje uit en het is zeer de vraag, of het wel bij dat bedrag van 250.per kind zal blijven. Ik vind het nu al veel. Maar al was dat alles niet zoo, dan zou ik toch de voorkeur geven aan de opinie van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders. Het moet eens uit zijn met het vragen van subsidie. De gemeentekas is zelf tuberculeus en heeft in de eerste plaats noodig, dat zij een beetje onder steund wordt, wil zij op den duur bestand blijven tegen de vele uilgaven, welke van haar worden gevraagd. Ik zal dus medegaan met al degenen, die zich vereenigen met de afwijzing van de aangevraagde subsidie. De heer Knutte£. M. d. V. Ik vind het advies van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders buitengewoon treurig. Terecht is reeds opgemerkt, dat van die bezuinigingswoede niets te bespeuren is zoodra het gaat om het geven van geld aan het secte-onderwijs. Men moge daartegen aanvoeren, dat de wet voorschrijft dat wij aan die scholen bedragen toestaan, welke zij vragen. Men weet evengoed als ik, dat men, wanneer men dat wilde, in de kringen van de Christelijke partijen in den Raad zeer goed zou kunnen beletten, dat dergelijke aan vragen kwamen, als men zoo buitengewoon bezorgd voor de gemeentekas was. Dat is volkomen duidelijk en nu gaat het hier om het redden van een aantal menschenlevens, terwijl daarvoor nog niet eens ten volle een beroep op de gemeentekas wordt gedaan. Nu wil ik hieiop wijzen, dat, als er één ziekte is, waarvan vaststaat, dat zij, als men vroegtijdig ingrijpt, geweerd kan worden, het de tuberculose is. Terwijl van verschillende andere ziekten het percentage stationair is, ziet men het percentage van de tuberculose dalen tengevolge van allerlei hygiënische maatregelen. Dat is een vaststaand feit. Het is niet gezegd, dat al de kinderen, die opgenomen worden, zouden sterven, als die school er niet zou komen, maar toch is het een uit stekende inrichting eri ik acht het treurig, dat men zich voor een bedrag van 10.000 daarvan wenscht terug te trekken. Behalve dat ik dat moreel heel treurig vind, wil ik er nog op wijzen, wat misschien voor anderen een meer klemmend argument is, dat men economisch zeer kortzichtig handelt. Ik bedoel niet eens, dat degenen, die later daardoor ten offer zouden vallen aan de tuberculose, ten laste van de gemeente zouden komen, maar ik bedoel iets anders. De buitenscholen zijn in ons land iets nieuws, maar het zijn inrichtingen, waaraan de behoefte geleidelijk meer wordt gevoeld, die worden gevoeld als iets, waar men niet meer buiten kan, als een hygiënische eisch en dan is het zeer de vraag of, als men er over eenige jaren toch toe moet besluiten, men het op zoo guustige conditiën zal kunnen doen als thans, nu men een villa en een terrein kan krijgen. Ook uit dat oogpunt zou men kortzichtig handelen. Ik sluit mij dan ook aan bij degenen, die hebben gezegd, dat men, nu het particulier initiatief voorgaat, wat altijd als eisch wordt gesteld, allerlei uitvluchten zoekt om aan dat particulier initiatief niet tegemoet te komen. Maar nog treuriger dan de argumenten van Burgemeester en Wethouders zijn die van den heer Oostdam. Deze krijgt een soort specialiteit om door allerlei verdraaiingen van woorden, welke dunkt mij bij geen van de Raadsleden indruk zullen maken, omdat zij er te dik op liggen, de dingen, waarvan hij niet af kan, weg te redeneeren. Zijn standpunt is zeer cynisch en ik wijs er tevens op, dat het een dwaas-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 19