104 .MAANDAG 27 MAART 1922. menscben eenmaal aan die ziekte lijden, de ernstige pogingen tot herstel in ziekenhuizen en dergelijke. Er komt nog bij, dat aan deze buitenschool een tweede, ook belangrijk, voordeel verbonden is, namelijk dat de achter stand, dien dergelijke kinderen dreigen te krijgen op het stuk van onderwijs, wordt ingehaald of voorkomen, doordat zij daarginds ook onderwijs zullen ontvangen. Ook dit pleit, dunkt mij, voor het totstandkomen van deze inrichting. Ik heb een oogenblik geaarzeld door een opmerking, welke de meerderheid van het College heeft gemaakt, namelijk de opmerking over het gevaarlijke van het vervoer dezer kin deren eiken dag met de tram van Leiden naar Katwijk en omgekeerd. Sedert mij echter van zeer bevoegde zijde ver zekerd is, dat men voor dat vervoer alleen in aanmerking zal doen komen kinderen, voor wie dat vervoer geen bezwaar is, is voor mij dit bezwaar vervallen. Natuurlijk ben ik niet heelemaal ongevoelig voor het andere argument, hetwelk door de meerderheid van het College is aangevoerd, namelijk dat dergelijke dingen in de eerste plaats thuis behooren bij het particulier initiatief. Ik gevoel voor het particulier initiatief zeer veel, maar ik meen, dat dat hier al duidelijk gesproken heeft; want het mooie aanbod van den heer de Koster van deze goed gelegen villa met alles wat daarbij behoort, ligt toch wel in de lijn van het particulier initiatief. Hetzelfde geldt van de overige bijdragen, welke reeds verleend zijn. Ik hoop, dat de inrichting van de buitenschool zal tot stand komen, maar toch zou ik aan het College van Burgemeester en Wethouders ernstig willen vragen, of, indien dit voorstel wordt aangenomen, het College er bij het Bestuur van de school op wil aandringen, dat de particuliere bijdragen tot een zoo hoog mogelijk bedrag zullen worden opgevoerd, opdat de niet onaanzienlijke offers, welke van de Gemeente worden gevraagd, thans en later zooveel mogelijk zullen worden beperkt. Ik zal dus mijn stem uitbrengen tegen het advies van de meerderheid en vóór dat van de minderheid, indien dit in stemming mocht, komen. De Voorzitter. Bij mij is van mevrouw Dubbeldeman en den heer Groeneveld het volgende voorstel ingekomen: »De ondergeteekenden stellen voor in beginsel te besluiten medewerking te verleenen aan de totstandkoming en instand houding der xbuitenschool"." Naar aanleiding van dit voorstel en van hetgeen de heer Meijnen heeft gezegd, wensch ik even duidelijkheid in deze zaak te brengen. Ik zou in de eerste plaats mevrouw Dubbelde man en den heer Groeneveld willen verzoeken dit voorstel in te trekken, want, als het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen, is natuurlijk besloten, dat aan de vereeniging subsidie zal worden verleend. Ik zie niet in waarom men altijd met voorstellen moet komen, als men door tegen het praeadvies van Burgemeester en Wet houders te stemmen hetzelfde resultaat kan bereiken. Als het voorstel van de meerderheid van het College wordt verworpen, wordt in beginsel besloten tot subsidieverleening en behoeft dit niet apart te worden voorgesteld. De heer Meijnen zeide: indien het advies van de minderheid van Burgemeester en Wethouders in stemming komt. Neen, als het voorstel van de meerderheid wordt verworpen, komt dat van de minderheid niet in stemming. Ik hoop dus, dat mevrouw Dubbeldeman en de heer Groeneveld hun voorstel zullen intrekken. Gelooven zij niet wat ik zeg, dan wil ik wel officieel verklaren, dat, als het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders wordt verwor pen, aangenomen wordt, dat door den Raad in beginsel is besloten subsidie te verleenen. Wordt het voorstel ingetrokken Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Hamel. M. d. V. In tegenstelling met de twee vorige sprekers wensch ik te verklaren, dat ik vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal stemmen. De heer Knuttel. Daaraan twijfelt niemand. De heer van Hamel. Niet omdat ik niet veel gevoel voor en sympathiseer met de denkbeelden, die uitgaan van de vereeniging, die deze school heeft georganiseerd, maar ik meen, dat het niet op den weg van de gemeente ligt op dit gebied subsidie te verleenen. Dat is in het praeadvies dui delijk uiteengezet. De meerderheid van het college heeft dunkt mij alle argumenten uitgeput, die aan te voeren zouden zijn voor of tegen de toekenning van subsidie. Ik zou hulde willen brengen aan Burgemeester en Wethouders, dat zij den moed hebben er behoort moed toe bij de stemming, welke bij sommigen heerscht en, als zij niet heerscht, gemaakt wordt neen te zeggen. Eindelijk moeten die aanvragen om subsidie eens ophouden. Er zijn allerlei doeleinden, waarvoor men veel sympathie kan hebben en die goed zijn dat is niet altijd te betwisten; ook hier geldt het een goed doel maar wij moeten eens ophouden met het toekennen van subsidies, welke niet eindigen. Ik zal dus uit volle overtuiging vóór het voorstel van Bur gemeester en Wethouders stemmen. De heer Mulder. M. d. V. Het spijt mij, dat ik niet met den heer Meijnen kan meegaan en mijn stem zal moeten geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ook ik juich het toe daarover behoeven wij niet lang te spreken; de gedachte, waarvan deze vereeniging is uitgegaan, is op zich- zelve sympathiek dat van particuliere zijde werkelijk veel voor deze zaak wordt gedaan; maar ik vraag mij af; is het niet mogelijk, dat men een zoo ernstige zaak als deze geheel en al van particuliere zijde totstandbrengt? Ik kan niet beoordeelen of het voor de kinderen, die aaideg hebben om tuberculeus te worden, die met die ziekte eenigszins behept zijn, goed is bij slecht weer en bij barre tijden de reis naar Katwijk te maken. Dat kan ik niet beoordeelen. Ik heb van verschillende doktoren daarover verschillend hooren redeneeren. Maar het bedrag is voor de gemeente veel te hoog. Wij spreken telkens van bezuiniging, maar wanneer komen wij nu eens in werkelijkheid daartoe? Wij beginnen hier met die zaak. Er wordt van gesproken, dat de begrooting ongeveer 10000.is, maar Burgemeester en Wethouders zeggen ook al, mij dunkt zeer terecht, dat het niet eens met zekerheid kan gezegd worden. Ik voorzie, dat, als de gemeente overgaat tot het verleenen van dezen steun wij hebben het bij andere gelegenheden ook gezien het particulier initiatief óf zich terugtrekt öf al minder en minder wordt; want de gemeente stelt haar kas daarvoor beschikbaar en dan gelooft men het wel; de zaak komt dan toch tot stand. Wij gevoelen allen, dat het niet bij die tienduizend gulden zal blijven. Hoeveel het zal worden, kan niemand zeggen. Ook degenen, die er zich voorspannen, zullen het ook niet precies weten. Maar wij weten ook, dat in vele gevallen de ouders zullen zeggen, al is het reisgeld, het tramgeld van Leiden naar Katwijk en omgekeerd, gering: wij kunnen het niet betalen. Men zegt: dat zal de vereeniging bijdragen. Maar aanstonds zit de vereeniging wat krap, en dan wordt het aan de gemeente gevraagd. Wij hebben eenmaal a gezegd, zal het dan heeten, en wij kunnen om dat tramgeld, dat bagatel, de zaak niet laten zwemmen. Wij kunnen aan deze schoone zaak wel beginnen en wij kunnen vermoeden, dat dat zeker bedrag zal kosten, maar er zal nog heel wat bijkomen. Wij moeten, voorloopig althans, het wenschelijke achterwege laten en ons alleen bemoeien met het hoogst noodzakelijke. Ik zal dus stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Groeneveld. Ik wil even aangeven, waarom ik niet van plan ben de mede door mij voorgestelde motie in te trekken. Ik heb daarvoor een bijzondere reden en wel naar aanleiding van wat mij vanmiddag is overkomen. Ik heb vanmiddag over een punt voor de derde maal het woord gevraagd hoewel ik meen, dat het eigenlijk niet voor de derde maal was en dat heeft de Raad niet toegestaan. Dit is nu de tweede maal dat mij dit overkomen is en ik ben ook het eenige Raadslid wien het wel eens overkomen is. Het is anderen Raadsleden nooit overkomen, dat, wanneer zij voor de derde maal over een zaak het woord vroegen, dit niet door den Raad is toegestaan. Gewoonlijk gebeurt het zonder dat er eenige opmerking over gemaakt wordt. Het komt wel voor, dat een Raadslid voor de vierde en zelfs voor de vijfde maal het woord voert over hetzelfde onderwerp zonder dat het door den Voorzitter wordt opgemerkt of zonder dat er iets van gezegd wordt. Maar als ik eens voor een enkelen keer voor de derde maal het woord vraag, dan wordt het niet toegestaan. Welke bijzondere redenen daarvoor beslaan weet ik niet. Ik ben toch niet een Raadslid, waarvan men kan zeggen, dat het de vergaderingen saboteert of wat ook. Ik voer weinig het woord en ben altijd kort in het spreken. Ik begrijp het niet. Er bestaat gelukkig een huismiddeltje, dat mij tegen de Raadsmeerderheid kan beschermen. Door eenvoudig een voorstel in te dienen, kan ik tot in alle eeuwigheid het woord voeren. Daarvan maak ik gebruik om mezelf er tegen te beschermen, dat de Raad speciaal mij niet voor den derden keer het woord verleent, als ik het vraag. Als hier zoozeer aan de letter van het Reglement van Orde wordt vastgehouden, dan kan ik dat ook, maar dan kan ik den Raad de verzekering geven, dat de Raad daarvan niet veel pleizier zal beleven. Er is geen Reglement van Orde, dat mij kan beletten om, als ik dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 18