MAANDAG 27
MAART 1922.
163
zijn om te begrijpen, dat het in het belang van den man in
quaestie is dat er maar verder niet over gesproken wordt.
De heer van Stralen helpt dien man er niet uit maar hij zou
hem er in helpen. Wat de heer van Stralen aanvoert schijnt
heel mooi, maar in het wezen der zaak is het niet zoo.
Het beroep van den heer van Stralen op de Commissie van
Fabricage gaat niet opwant er is een nader rapport en toen
dat kwam onder de oogen van de commissie ofschoon het
haar niet direct aangaat is de commissie zelf een klein
beetje aan het schrikken geraakt.
Wat Burgemeester en Wethouders voorstellen is zeer ver
standig: het is in het belang van dien man.
Het blijkt heelemaal niet uit dit Ingekomen Stuk, zegt de
heer van Stralen. Dan hoort hij het nu. Hij heeft het ook
vernomen van den heer Bots. De heer van .Stralen moest be
grijpen, dat het in het belang van den man is om er over
te zwijgen. Moeten wij iedereen maar gaan uitkleeden en aan
den dijk zetten? Dat gaat toch niet op.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou toch gaarne inge
licht willen worden omtrent hetgeen de heer Mulder nu zegt.
Dit is veel erger dan dat misschien de feiten zelf hier werden
medegedeeld. Wil men het niet in het openbaar doen, laten
wij dan de zaak verder in besloten vergadering behandelen.
Weten moeten wij het.
De Voorzitter. Wat de heer Bots gezegd heeft is dood
eenvoudig. Op zeer goede gronden achten wij dien man niet
in staat die huur te betalenzoo iemand kan de gemeente
niet als huurder aanvaarden. Dat moest men vanzelf begrijpen.
Het is natuurlijk voor dien man onaangenaam, dat dit in
het publiek gezegd moet worden, maar dat is niet onze schuld.
Het is ons natuurlijk totaal onverschillig, wanneer de huur
betaling verzekerd is, aan wien de woning verhuurd wordt.
Wat zouden wij er mede voor kunnen hebben deze woning
niet aan dien përsoon te gunnen, indien wij zeker waren, dat
hij de huur zou betalen Maar wij moeten met het belang
van de gemeente te rade gaan en trachten een huurder te
krijgen van wien niet te verwachten is, dat hij zeker niet zal
betalen.
Dat heeft de heer Bots zeer duidelijk te kennen gegeven
en in besloten zitting zou men hetzelfde te hooren krijgen.
Wij kunnen niet willens en wetens een woning verhuren
aan iemand, van wien wij op goede gronden kunnen ver
wachten, dat hij de huur niet zal betalen.
Men zegt: borgen. Ja, welke borgen? Wie wil hier borg
zijn voor iemand, die niet zijn huur zal betalen?
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met
24 tegen 6 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Heemskerk, Sanders, Pera, Bots,
van der Lip, de Lange, Sijtsma, mevr. van Itallievan Embden,
de heeren Kuivenhoven, F. Eikerbout, A. Eikerbout, Wilbrink,
Splinter, van Hamel, Wilmer, Stijnman, Huurman, Knuttel,
Bisschop, Eerdmans, Oostdam, Schoneveld, Mulder en Meijnen.
Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Groeneveld, mevr.
DubbeldemanTrago, de heeren Piekaar, van Eek en Dub
beldeman.
(De heeren Eerdmans, van Stralen, van Hamel, Wilmer,
Huurman en Knuttel waren inmiddels ter vergadering gekomen).
XX. Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging Her
stellingsoord de Leidsche Buitenschool" om toekenning van
een subsidie in eens in de kosten van oprichting van een
z.g. buitenschool te Katwijk en van eene jaarlijksche subsidie
in de exploitatiekosten van die inrichting.
(Zie Ing. St. No. 97.)
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Dubbeldeman—Trago. M. d. V. Als er ooit een ver
zoek gedaan is, dat niet afgewezen behoort te worden, dan is het
zeker wel dit verzoek van de vereeniging «Herstellingsoord de
Leidsche Buitenschool". Ik vind het dan ook jammer, dat de
meerderheid van het college van Burgemeester en Wethouders
den Raad adviseert afwijzend te beschikken.
Als er wel ooit een schoone gelegenheid is geweest om
voor vele van onze jonge stadgenooten iets te doen, is het
wel deze!
De oprichting van deze vereeniging heeft veler sympathie,
getuige de vele giften en contributiën, die nu reeds vaststaan,
en 8000.a 10.000.daaraan besteed, vind ik dan ook
niet te veel, vooral niet in verhouding tot de totale kosten.
De totale oprichtingskosten toch zullen bedragen ƒ20.265.
volgens de stukken, ter lezing gelegd in de Leeskamer, zoodat
Leiden slechts zal bijdragen het 2/s gedeelte, nog ongerekend
de villa met 1 H.A. duingrond, een bezit, dat toch zeker
niet op een gering bedrag geschat mag worden.
Eveneens in de verpleegkosten, die geraamd zijn op 1.90
per verpleegdag, zal Leiden slechts 2/s of 0.75 hebben te
betalen.
Dat de oprichting van deze vereeniging uitgegaan is van
medici, heeft mij de overtuiging gegeven, dat wij hier niet
te doen hebben met geliefhebber van menschen, die gaarne
van zich doen spreken, maar dat het plan tot oprichting is
uitgegaan van menschen, die door de ondervinding in de
praktijk, de noodzakelijkheid hebben gevoeld.
Met dit verzoek van de harid te wijzen zouden wij een
misdaad plegen aan een deel der Leidsche jeugd, dat voor
beschikt is tuberculoselijder te worden.
Er wordt van zekere zijde altijd gezegd, dat dergelijke in
richtingen moeten uitgaan van particulieren, en dat, als er
voldoende sympathie bestaat bij de burgerij, eerst dan, maar
ook niet eerder, door de gemeente mag worden bijge
sprongen.
Welnu, Mijnheer de Voorzitter, dat geval is hier nu! Hier
is nu veel sympathie. Hier is zelfs iemand, dien wij niet dank
baar genoeg zouden kunnen zijn; iemand, die een gebouw met
duingrond met dennen beplant, bij uitstek gunstig gelegen,
geheel gratis aanbiedt. Hier zijn vele leden en menschen, die
door een gift in-eens, waaronder groote, van hun sympathie
blijk geven, en het bevreemdt mij daarom des te meer dat
drie leden van het College zich tegen de toezegging van dit
kleine subsidie verklaren, hoewel zij zelf toch ook de stichting
als zoodanig zeer nuttig noemen.
De bekende zuinigheidstheorie doet hier voor zoo'n brood-
noodige instelling geen opgang, dat is een zeer misplaatste
zuinigheid.
't Is jammer, Mijnheer de Voorzitter, dat de kinderarts, die
zooveel gedaan heeft voor deze vereeniging, overtuigd als hij
is van het groote nut van een dergelijke instelling, hier niet
kan spreken. Niemand' beter toch zou de leden van den
Raad, die nog niet overtuigd zijn, het groote nut op medische
gronden kunnen aantoonen. Ik zelf kan dat niet doen.
Ik wil hier ook nog even wijzen op het onverdeeld gunstig
oordeel van onzen Directeur van den Geneeskundigen Dienst
en de bewijzen, die hij aanhaalt en die in de stukken te
vinden zijn. Hij zegt onder andere dat het voorkomen van
tuberculose bij kinderen veel beter en op den duur veel goed-
kooper is dan het genezen van tuberculose-lijders.
Ook Dr. Horst wijst er nogmaals op dat het bedrag, wat
voor dit doel op de aanvullingsbegrooting zal gebracht moeten
worden, beschouwd moet worden als belegd op de beste spaar
bank, waarvan rente op rente in de toekomst zeker is.
Als de kinderen, voorbeschikt voor tuberculose, voor die
vreeselijke ziekte bespaard kunnen blijven, dan verzekert ons
dat een sterk en gezond geslacht en dat heeft een volk voor
zijn voortbestaan toch zeker noodig.
Ik kan er dan ook met niet genoeg nadruk op aandringen
in dezen het advies van de minderheid van het College te
volgen en in beginsel te besluiten medewerking te verleeneu
aan de totstandkoming en instandhouding der buitenschool.
Mijnheer de Voorzitter! Aangezien ik er niet zeker van
ben, dat ik de leden van den Raad wel overtuigd heb, had
ik gedacht een voorstel te moeten indienen, strekkende om
het advies van de minderheid van het College te volgen en
in beginsel te besluiten medewerking te verleenen tot de
totstandkoming en instandhouding dezer buitenschool.
De heer Meijnen. M. d. V. Ik wensch te verklaren, dat ik
mij kan vereenigen met den gedachtengang van de minderheid
van het College van Burgemeester en Wethouders. Ik zou,
door tegen het verleenen van de subsidie te stemmen, mede
de verantwoordelijkheid er voor. dragen, dat een bij uitstek
nuttige inrichting als deze niet tot stand zou kunnen komen,
en die verantwoordelijkheid wensch ik niet te aanvaarden.
Het geldt hier een zeer ernstige ziekte, een ziekte, welke,
zooals wij hebben kunnen lezen, de oorzaak is van ruim één
zesde gedeelte van alle sterfgevallen.
De doktoren zijn het er over eens, dat deze wijze van be
strijding dezer ziekte de beste is, omdat zij bedoelt te voor
komen het uitbreken van de ziekte en omdat deze poging
kans heeft van doeltreffend te zijn.
Nu is het voorkomen van verkeerde dingen altijd veel beter
dan het herstellen daarvan en dit geldt vooral ook in deze zaak.
Het voorkomen van het doorbreken dezer ziekte bij zoovele
kinderen is ten eerste voor die kinderen een zaak van buiten
gewoon groote beteekenis, want zoodoende kunnen zij hun
plaats in de maatschappij behouden en behoeven zij later
niet daaruit te worden gezet, wanneer de ziekte eenmaal pro
porties heeft aangenomen.
Behalve dit voorname argument is er nog een tweede,
eveneens belangrijk, zij het niet in die mate als het eerst
genoemde, namelijk dat het voorkomen van deze ziekte toch
ook in dit geval minder kosten zal dan later, wanneer de