158 MAANDAG 27 MAART 1922. gelast zonder resultaat en met rasteren doorgegaan. Eindelijk en met heel veel ruzie is het hem gelukt er eenige uit te krijgen." 20 Maart 1920. Dat gebruikte verfstoffen van ondeugdelijke kwaliteit waren, waarbij de eisch werd gesteld, dat deze op het werk zouden worden gemengd (echter zonder resultaat). 21 Maart 1920. Dat het verfwerk van het eerste blok door het bestuur niet geaccepteerd werd als absoluut ondeugdelijk. Na gehouden conferentie met architecten en uitvoerder werd de juistheid algemeen beaamd, doch door den schilder werd de schuld gegeven, en terecht aan de meer als ergerlijke manier, waarop het timmerwerk was behandeld. 28 Maart 1920. Aanmerking gemaakt op het stucadoors- werk, op het aanbrengen van het behanglinnen en op het oververven, terwijl de schilder in zand en puin stond te werken. 29 Maart 1920. Dat de schuttingen inplaats van tweemaal, slechts eenmaal gecarbolineerd waren." Het spijt mij, dat de heer Dubbeldeman die dingen over het hoofd ziet. Als men citeert, zegt de heer Dubbeldeman, moet men het juist doen en dat ben ik met hem eens. Ik houd met 29 Maart op, want op 30 Maart 1920 is de brief van Burgemeester en Wethouders uitgegaan aan »De Een dracht", dat het college overeenkomstig haar voorstel goed vond, dat de bouw van die 66 woningen werd gegund aan van Houwelingen. Toen waren er reeds 7 klachten genoteerd en die zijn eerst op 13 Maart 1922 ter kennis van het ge meentebestuur gekomen. Daarvan wordt nu met geen woord gerept. De heer Dubbeldeman noemt als voorbeeld van de wijze van uitoefening van het toezicht van gemeentewege, dat de heer Nijk de moeite heeft gedaan om naar den doodzieken aannemer een reis te maken. Het verdient waardeering, dat de ambtenaren van de gemeente zich zoozeer voor de zaak interesseeren, dat zij er een reis naarbuiten voor over hebben. Ik ben het met den heer Knuttel eens, dat het voor de gemeente van het grootste belang is, dat de woningen, door de woningbouwvereenigingen gebouwd, zoo soliede mogelijk zijn, maar het gemeentebestuur heeft welbewust, ook met medewerking van den heer Knuttel en van den heer Dubbelde man, den weg bewandeld, die tot dusverre is gevolgd. Dat hebben wij gemeenschappelijk gedaan en, als daar iets ver keerd in is geweest, ik beweer dat niet r— dan moeten wij gemeenschappelijk de schuld dragen. Wij kunnen wel in de toekomst, als het noodig is, de rails verleggen, maar wij mogen nu niet zeggen: er zijn fouten gemaakt door Burge meester en Wethouders. De heer Dubbeldeman heeft een onbelangrijk relaas gegeven omtrent de dingen, welke de Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht zou geweten hebben en welke de Wethouder niet zou geweten hebben. Dit is onbelangrijk, omdat wij niet mogen eischen van den Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht, dat hij zoozeer het evenbeeld van den heer Dubbeldeman wordt, dat hij pre cies dezelfde appreciatie zou hebben voor hetgeen de heer Dubbeldeman mededeelt als deze daarvoor heeft. Wij moeten van zulk een ambtenaar verwachten, dat hij een eigen appre ciatie heeft van zooals de heer Dubbeldeman in een ander verband heeft gezegd wat eenvoudige menschen, die van woningbouw niets af weten, hem mededeelen. Bouw- en Woningtoezicht heeft mij op verzoek op 11 Maart j.l. medegedeeld: «Gebreken ontstaan door onnauwkeurige bewerking van enkele onderdeelen, waarop door het Bouw- en Woningtoe zicht werd gewezen, zijn alle weggenomen. Hoewel er zeer waarschijnlijk nog wel eenige gebreken bestaan, kan mijns inziens van dezen bouw niet gezegd worden dat daarbij is geknoeid". Ik kom nu terug op den brief van het bestuur van 8 Juli 1921. Mijne bedoeling met het citaat uit dien brief was deze: Volgens het jaarverslag van »De Eendracht" abdiceert het bestuur op 4 Januari volkomen. Het ontheft de architecten van hunne verplichting tot controle, en het stelt aan tot in specteurs, die het werk van de directie en van het bestuur zullen doen, personen, die daarvoor niet in aanmerking komen, en een half jaar daarna neemt de heer Dubbeldeman tegen over de autoriteiten, die het bestuur, zooals ik den vorigen keer zeide, nu zoo smaadt, een houding aan alsof hij de flinkste man is, die er in de wereld rondloopt. In de beide laatste alinea's van dat schrijven van 8 Juli 1921 leest men: »De door ons gehouden vergadering voor de door U aan bevolen enquête onder de leden is zeer rumoerig afgeloopen. De menschen waren verontwaardigd dat we met een voorstel durfden komen om een huur te eischen van gemiddeld 7. per week, waardoor vaststellen van het aantal kinderen on mogelijk werd. Óns bestuur besloot toen de knoop door te hakken, geleid door de meening verstandiger te moeten zijn dan de meerder heid der vergadering, te meer omdat we overtuigd waren dat er aan zulk een woningcomplex'dringend behoefte bestaat." Ik kan niet helpen, dat die brief niet meer in het dossier van »De Eendracht" is. Die behoort hier toch niet bij, zegt de heer Dubbeldeman. Die brief behoort bij de positie van het bestuur van »De «Eendracht", dat op den eenen dag zegt«wij abdiceeren" en op den anderen aag schrijft: wij zijn verstandiger dan de leden van onze vereeniging. De heer Dubbeldeman. Dat gaat over een andere zaak! De heer de Lange. Het gaat over woningbouw onder leiding van «De Eendracht". Ik ben aan het einde, behalve het laatste punt, dat ook de vorige maal het laatste punt was. De heer Dubbeldeman zegt: wat die kwestie van de reke ning betreft, ik durf niet zeggen, dat het bestuur vrij uitgaat. De heer Dubbeldeman: Vast niet! De heer de Lange. Maar, zegt hij, als het bestuur niet vrij uitgaat, het gemeentebestuur gaat nog minder vrij uit, het gemeentebestuur moet ten slotte contröleeren, wij zijn maar eenvoudige menschen, wij hebben ons laten leiden door de directie, en op haar advies hebben wij de rekening goed gekeurd. Ik neem er nota van, dat de heer Dubbeldeman zich in dit geval een eenvoudig mensch noemt, iemand, die niet veel weet. Vanmiddag heb ik voor de eerste maal zulk een uitdrukking van hem gehoord, hij maakte tot heden altijd op mij den indruk van iemand, die alles weet. Thans heb ik gehoord, dat hij niet veel weet. Ten opzichte van die rekening is mijne meening over het bestuur van «De Eendracht" er niet op verbeterd. Ik heb vóór mij «Het Nieuwe Leidsche Dagblad'' van 17 Maart j.l., waarin voorkomt een ingezonden stuk van het dagelijksch bestuur van «De Eendracht", namens dat bestuur geteekend door P. J. Bomli, secretaris. De heer Bomli zegt daarin «De aannemer dient een rekening voor meer werk in, welke wordt teruggewezen. Na wekenlange besprekingen komt een •gewijzigde rekening, die weer wordt geweigerd, ze komt weer terug en wordt, na eenige overleggingen goedgekeurd. Deze rekening gaat dan naar het Stadhuis om te worden gecon troleerd. In die rekening zit één post welke betwistbaar ishet gemeentebestuur keurt evenals «De Eendracht" deze rekening goed. En als dan later het bestuur één fout ontdekt wordt het bestuur van misleiding beschuldigd, niet omdat ze dien door het Gemeentebestuur niet ontdekte fout niet heeft gezien, maar omdat ze het durft zeggen 1" Dat is een ergerlijke verdraaiing van de werkelijkheid! De heer Dubbeldeman zegt tenminste nogik praat de hande lingen van het bestuur niet goed. Wat is de werkelijke toestand? Die rekening is voor accoord geteekend 11 Mei, en is ingezonden aan het gemeentebestuur op 29 Mei 1921; en nu wordt, zonder eenige mededeeling, dat er over die rekening ooit twijfelingen waren geweest of zij al dan niet goed was tien maanden later, niet verteldgemeentebe stuur, wij hebben ons vergist, er was één fout in die reke ning! neen, er wordt aan het gemeentebestuur niets mede gedeeld, maar er wordt in het jaarverslag gezegd «Vooraf zij opgemerkt, dat deze reeds is betaald en dus goedgekeurd. Deze goedkeuring is ten slotte geschied, na dat de eerst gezonden rekening door het bestuur was afgewezen. Het resultaat daarvan was, dat enkele aangevochten posten wat verminderd doch, daarvoor in de plaats andere waren gebracht, welke het eindbedrag weer verhoogde inplaats van verminderde. Nieuw ingebrachte bemerkingen leiden tot niets, daar de aannemer een stopwoord had n. 1. «arbitrage" en het bestuur bezwaren had om de afwikkeling zonder ernstige reden te verschuiven. Ten slotte is het bestuur dus maar ge zwicht, doch had zij de afloop kunnen voorzien, dan was daarvan voorzeker geen sprake geweest. En nu er toch arbi trage komt, meende het Bestuur dat dan deze reeds betaalde rekening ook maar daaraan moet worden onderworpen." Als men nu bewijzen wil geven van onvermogen, dan moet men aan zijn leden gaan vertellen wij hebben 10 maanden geleden een rekening voor accoord geteekend en betaalddie rekening was niet goed en nu hebben wij er arbitrage over aangevraagd. Elke arbitrage-commissie zal, als men met zulk een zaak kwam, vragen: scheelt het u in het hoofd? Nu ging het bij deze rekening ook niet over één fout, welke thans ontdekt was, maar volgens hetzelfde jaarverslag over 18 posten, tot een totaal bedrag van 8537.20, welker dubieus heid onmogelijk nu pas kan ontdekt zijn. Wat zijn die 18 posten? Men heeft een post voor steen- verzetten. Hoe kan nu Bouw- en Woningtoezicht van Leiden op het idee komen, dat «De Eendracht" onrechtmatig goed keurt een vergoeding voor het verzetten van steenen? Dat is voor het toezicht nooit te contröleeren. Omdat wij de men-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 12