52
Art. 32.
Zij geven van elke afwijking, waargenomen bij de keuring
vóór het slachten, kennis aan den keuringsveearts.
Zij zorgen, dat liet afgekeurde vleesch op de voorgeschreven
wijze zoo spoedig mogelijk van afkeuringsmerken voorzien
wordt en tot op het oogenblik van vernietiging, resp.
onbruikbaarmaking zoo veilig mogelijk bewaard wordt.
Art. 33.
Zij houden aanteekening van de door hen verrichte
keuringen en andere werkzaamheden, overeenkomstig de
aanwijzingen van den Directeur en geven dezen daarvan
rapport op de wijze en op de tijdstippen door dezen te
bepalen.
Voorzoover zij belast zijn met de invordering van belas
tingen, dragen zij de deswege ontvangen gelden af op de
wijze, door den Directeur te bepalen.
Art. 34.
De benoodigde keurmessen en keurjassen worden op kosten
van de gemeente aangeschaft en onderhouden.
Art. 35.
Zij waken tegen overtredingen van de bepalingen bij en
krachtens de Vleeschkeuringswet (Stbl. 1919 No. 524)
gegeven. Van alle overtredingen, hetzij daarvan al dan niet
pro ces-verb aal wordt opgemaakt, geven zij onmiddellijk
kennis aan den Directeur.
Mocht proces-verbaal opgemaakt worden, dan zenden zij
dit zoo spoedig mogelijk aan den Directeur.
Art. 36.
Zij zijn verantwoordelijk voor de onder hunne berusting
zijnde stempels, instrumenten, gereedschappen en bescheiden
tot hun dienst behoorend.
Art. 37.
Indien de omstandigheden dit toelaten en de Directeur
dit noodig oordeelt, verrichten zij ook werkzaamheden op
het Openbaar Slachthuis. De bepalingen, vastgesteld voor
de keurmeesters-opzichters, zijn alsdan op hen van toepassing.
Art. 38.
Zij zijn verplicht te wonen in de door Burgemeester en
Wethouders aan te wijzen gemeente, tot den keuringsdienst
behoorend.
Art. 39.
Deze verordening treedt in werking op een door Burge
meester en Wethouders te bepalen dag.
D. VERORDENING,
houdende instructie voor de ambtenaren, die met de Herlceuring
van vee en vleesch belast zijn.
Artikel 1.
De ambtenaren, die met de herkeuring belast zijn, worden
benoemd op de wijze als in art. 33 van de verordening op
den keuringsdienst van vee en vleesch is aangegeven.
Art. 2.
Zij kunnen door Burgemeester en Wethouders worden
geschorst en ontslagen om redenen ter beoordeeling van
genoemd College.
Art. 3.
De ambtenaar, die in dienst der gemeente is, ontvangt
voor het verrichten der herkeuringen geen bezoldiging.
Art. 4.
Zij verrichten de herkeuring zoo spoedig mogelijk, doch
in ieder geval binnen 24 uren, nadat hun de opdracht of
het verzoek om herkeuring is gedaan; zij brengen hunne
beslissing schriftelijk binnen 2 uren, nadat de herkeuring
heeft plaats gehad, ter kennis van den Voorzitter der
Commissie van Beheer over het Openbaar Slachthuis. Indien
bijzondere omstandigheden dit wenschelijk maken, kunnen
met goedkeuring van den Voorzitter der Commissie van
Beheer de hierboven genoemde termijnen met 12 uren
worden verlengd.
Art. 5.
Doen zich bij de herkeuring onregelmatigheden voor, dan
geven zij daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan den
Voorzitter der Commissie van Beheer.
Art. 6.
Deze verordening treedt in werking op een door Burge
meester en Wethouders te bepalen dag.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 97. Leiden, 21 Maart 1922.
In zijn adres van 29 December 1.1. richtte zich het Bestuur
der vereeniging „Herstellingsoord de Leidsche Buitenschool"
tot Uwe Vergadering, met het verzoek om toekenning van
eene subsidie voor ééns in de kosten van op- en inrichting,
alsmede van eene jaarlijksche bijdrage in de exploitatie
kosten, van eene door de vereeniging te Katwijk te stichten
z.g. „buitenschool", bestemd voor de verpleging van kin
deren van den leerplichtigen leeftijd, die gevaar loopen
slachtoffers te worden van de tuberculose en met het doel
die kinderen daar tevens onderwijs te doen geven, ter voor
koming dat zij gedurende hun verblijf aldaar intellectueel
achteruitgaan.
De samenvoeging van deze beide doeleinden in één en
hetzelfde subsidiebedrag en in één en dezelfde stichtings-
en exploitatiebegrooting maakte, dat op deze wijze het
verzoek niet voor behandeling vatbaar was. Immers was
hier sprake van een bijzondere school voor gewoon lager
onderwijs, dan mocht de gemeente krachtens de lager-
onderwijswet in de kosten dezer school geen bijdragen ver-
leenen; de gemeente Katwijk, waar de school zal worden
opgericht, was dan aangewezen om voor de op- en inrichting
en de exploitatie hare medewerking te verleenen, met verhaal
van de jaarlijksche kosten op de gemeente Leiden voor
zooveel de Leidsche leerlingen betrof; was hier aanwezig-
een school voor buitengewoon lager bijzonder onderwijs,
dan was de gemeente niet tot subsidieering gerechtigd,
omdat de Algemeene Maatregel van Bestuur, welke de
soorten van scholen voor buitengewoon lager onderwijs
moet aanwijzen, nog niet verschenen is.
Wij gaven daarom, na gepleegd overleg met de school-
autoriteiten, het bestuur in overweging, zijn subsidieaanvraag-
en de ingediende begrooting van de kosten van op- en
inrichting en van de exploitatie aldus te wijzigen, dat daaruit
alle kosten, het onderwijs betreffende, werden uitgeschakeld
en zijn verzoek alleen te beperken tot het herstellingsoord.
De uit de schoolinrichting voortvloeiende regelingen konden
dan de school voorloopig als bijzondere school voor gewoon
lager onderwijs beschouwend door het bestuur met de
gemeente Katwijk worden getroffen.
Aan dezen wenk gevolg gevende, diende het bestuur een
nieuwe begrooting van kosten in met een gewijzigde subsidie
aanvraag, nu alleen het herstellingsoord betreffende, waar
omtrent thans door Uwe Vergadering een beslissing moet
worden genomen.
Deze onderhandelingen mogen U tevens verklaren, dat op
het verzoek van 29 December j.l., in Uwe Vergadering van
2 Januari medegedeeld, niet eerder ons praeadvies kon worden
uitgebracht. Met het oog toch op den termijn, gedurende
welken het aanbod van de voor de inrichting bestemde
villa met terrein te Katwijk aan Zee, gestand wordt gedaan,
is eene spoedige principieele beslissing van Uwe Vergadering
in deze zeer gewenscht.
Aangezien de vereeniging hare exploitatie gaarne met
1 Juli 1922 zou willen aanvangen, is de subsidie aanvraag
thans, wat de exploitatiekosten betreft, over 6 maanden
berekend, ten bedrage van 3750.Voor de op- en
inrichting vraagt de vereeniging eene bijdrage voor eens
van 8000.
Inmiddels hebben het Rijk en de Provincie bereids finan-
cieelen steun toegezegd, zooals U uit de in de Leeskamer
neergelegde begrooting en uit de verdere stukken zal blijken.
Hoewel nu ons College in zijn geheel het nut der nieuwe
stichting ten volle beaamt, is het omtrent de vraag of de
gevraagde financieele steun moet worden verleend, verdeeld.
De meerderheid acht het, wegens den financieelen toestand
der gemeente, niet verantwoord, den last van deze „buiten
school" te voegen bij de vele, die reeds op de gemeente
drukken. De ondervinding met de exploitatie van dergelijke
inrichtingen is nog zeer sober; de exploitatie zal h. i. onge
twijfeld veel duurder uitkomen, dan in de begrooting is
voorgesteld. Bij de rentederving van de gevraagde ƒ8000.
a fonds perdu, en de geraamde 7500.als jaarlijksche