MAANDAG 20 FEBRUARI 1922. 93 slechts enkele kramen; die kunnen dus geen schade doen aan het verkeer op de Vischmarkt. Dat is volkomen juist, maar te eeniger tijd kan dat veranderen en dan doen die twee markten elkander afbreuk. Wij moeten dus pogen om zooveel mogelijk het publiek te trekken en daarom de markt druk en gezellig maken, en blijkt dan dat er geen ruimte genoeg is dan moet men door inschikken en door uitbreiding die markt zien te vergrooten. Het zou verkeerd zijn ons op het standpunt te plaatsen, dat het wenschelijk is op Verschillende punten van de stad die markt in te richten, want dan benadeelen wij ten slotte beide markten. Daarom zullen wij stemmen voor het voorstel van den heer Sijtsma. De heer Bots. M. d. V. De heer Groeneveld heeft in hoofd zaak weergegeven datgene wat mijn idee is te dezer zake. Ik heb hem dan ook met genoegen aangehoord. Maar de heer Wilbrink viel mij schromelijk tegen; ik had verwacht, dat hij met het praeadvies zou ingestemd hebben. Ik meen, dat de heer Sijtsma en zijne medestanders de zaak veel te eng opvatten. Er wordt gezegd: Leiden is geen stad om 2 markten te hebben. Maar hoe was het vroeger met de kermis, die toch feitelijk ook een markt was? Die was ook door de stad verspreid. De menschen willen rondloopen als er markt gehouden wordt; zij willen gaarne den Rijn langs loopen, zoo naar de Beestenmarkt en verder langs de Haarlemmerstraat terug. Het is voor de Haarlemmerstraat van belang, dat het vertier op de Beestenmarkt toeneemt en ik zou het ten zeerste toe juichen wanneer de markt op de Beestenmarkt in bloei toenam. Ik zie niet in, welk kwaad er mede gemoeid zou zijn, indien de proef nog gedurende dit jaar werd voortgezet. Ik heb rijkelijk bezoek gehad van beide partijen. De eene partij kan niet genoeg roemen de voordeelen van de Vischmarkt en de andere partij kan niet genoeg roemen de voordeelen, verbonden aan de Beestenmarkt. Het is mij echter opgevallen, dat de voorstanders van de Vischmarkt te veel uit het oog verloren de andere belangen, waarop toch ook gelet moet worden, zooals de belangen van het verkeer en van de scheep vaart. De ruimte op de Vischmarkt zal op den duur zeker te klein blijken te zijn en ik acht het van groot gewicht dat wij op de Beestenmarkt altijd nog ruimte ter beschikking hebben. Het kan toch geen kwaad om het voorloopig te laten zoo als het nu is. Blijkt na een jaar dat het niet gaat, dan kunnen wij altijd nog besluiten om de Beestenmarkt als marktterrein op te geven. De Voorzitter. Ik wil iets van formeelen aard in het midden brengen. Het voorstel van den heer Sijtsma kan, gelijk het luidt, niet aangenomen worden; dat zal den leden duidelijk zijn. Wij hebben een verordening, waarin genoemd zijn de plaatsen waar markt gehouden wordt en daarin kan men niet zoo maar bij besluit verandering gaan brengen. Het voorstel zou dus moeten strekken om den Raad te doen besluiten artikel zooveel en zooveel van de verordening te veranderen in dien zin. Als men verandering op dit stuk wil, dan moet de ver ordening gewijzigd worden. Men kan dus alleen komen met een motie, waarbij aan Burgemeester en Wethouders verzocht wordt bij den Raad een voorstel in te dienen tot wijziging van de verordening op de markten in den bedoelden zin. Zoo, als het thans luidt, kan het voorstel van den heer Sijtsma niet aangenomen worden. Ik begrijp overigens niet hoe men tot het doen van dit voorstel komt. Waarom stemt men dan niet tegen het praead vies van Burgemeester en Wethouders, als men er zoo over denkt? Waarom moet men er altijd zulke ingewikkelde zaken van maken? Als het praeadvies afgestemd wordt, dan is daarmede uitgemaakt, dat de Zaterdagsche dag- en avoridmarkten alleen gehouden worden op de plaats waar zij den laatsten tijd altijd gehouden zijn en dan moeten Burgemeester en Wethouders vanzelf komen met een voorstel om wijziging te brengen in het artikel der verordening, waarin die pleinen en straten genoemd zijn. Dat spreekt van zelf en het is zoo duidelijk als iets. Als de Beestenmarkt als marktterrein wordt afgeschaft, dan kunnen wij nagaan met welke straten het marktterrein aan de Vischmarkt moet worden uitgebreid, maar het voorstel van den heer Sijtsma kan zoo niet worden aangenomen. Wij kunnen deze zaak niet zoo huiselijk afdoen, want Gedeputeerde Staten moeten er hun goedkeuring aan hechten. De zaak moet ook formeel in orde zijn en daarom zou ik den heer Sijtsma in overweging willen geven van zijn voorstel een motie te maken. Men kan niet de marktplaatsen wijzigen en de ver ordening onveranderd laten. Met genoegen heb ik de verdediging van het praeadvies ran Burgemeester en Wethouders door den heer Groeneveld gehoord, want die is alleszins juist. Er ligt mijns inziens aan de oppositie ten grondslag, dat men de kooplieden uit Amster dam en andere plaatsen wil weren, anders is het mij onbegrij pelijk, dat men de markt aan de Beestenmarkt wil opheffen, te meer waar men erkent, dat daar slechts anderhalve kraam staat. Het verwondert mij in hooge mate, dat de heer van Eek de vreemde kooplieden ook wil weren, want ik dacht, dat hij een voorstander was van prijsregelend optreden, en hoe kan dat nu nog mooier geschieden dan wanneer kooplieden van elders komen om hun waren te koop aan te bieden? Over die adressen zeg ik niets; ik weet wel hoe dergelijke adressen meestal tot stand komen. Als men Jan en alleman aan houdt, heeft men spoedig wat handteekeningen bij elkander. Ge woonlijk gebeurt dat zoo en daarom zal iemand, die in dit opzicht ervaren is, nooit veel waarde aan dergelijke adressen hechten. Wij hebben, geloof ik, verstandig gedaan om de markt op de Vischmarkt te behouden ter wille van hen, die dat op prijs stelden, maar dat is geen reden om anderen menschen het leven zuur te maken. Die anderhalve kraam, welke op de Beestenmarkt staat, hindert immers niemand. Voorgelicht door de Marktcommissie, hebben Burgemeester en Wethou ders nu een voorstel ingediend om de zaak te regelen; de Raad kan dat voorstel verwerpen en het voorstel van den heer Sijtsma aannemen, maar in elk geval moeten Gedepu teerde Staten daaraan hun goedkeuring hechten. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik geloof, dat de zaak voor een groot deel verkeerd wordt voorgesteld, speciaal door den heer Mulder. Hoe is het op het oogenblik? Er zijn twee markten, dat wil zeggen een op de Vischmarkt en omgeving, waar onze stadgenooten staan met enkele kooplieden van buiten de stad, en een op de Beestenmarkt, waar alleen marktkramers van buiten staan, speciaal de kooplieden, die het publiek niet gaarne zou willen missen. Laat men aan die menschen de keuze van de plaats der markt, dan laat het hen koud of de Vischmarkt dan wel de Beestenmarkt als marktterrein wordt aangewezen, maar wat hen niet koud laat is, dat de markt gesplitst is. Zij komen op de Beesten markt, omdat zij bang zijn, dat zij, als zij er niet meer komen, op de Vischmarkt geen plaats zullen krijgen. Was dat het geval niet, dan kwam er op de Beestenmarkt niemand meer. Zaterdagavond nog heb ik een gesprek gehad met een paar van de voornaamste kooplieden, die op de Beestenmarkt staan, en dezen hebben mij mede namens hun collega's ver teld, dat de toestand zoo is, dat tot hen gezegd is gij moet blijven waar gij zijt en trachten de markt weer naar de Beestenmarkt te doen terugkomen, want komt de markt daar niet terug dan vindt ge op de Vischmarkt geen plaats meer, want wij hebben geen ruimte. Dat is op dit oogenblik de angst, die bij de kooplieden van elders bestaat en daartegen moeten wij iets doen. Ik geloof, dat het voorstel, zooals de heer Sijtsma het ge daan heeft, het verstandigste is, al is het formeel dan niet iri orde. Zal, zooals de Voorzitter zegt, van verwerping van het praeadvies het gevolg zijn dat er een voorstel komt van Burgemeester en Wethouders om de markt te verruimen in de omgeving van de Vischmarkt, dan zal ik met genoegen tegen dit praeadvies stemmen, maar anders zal ik stemmen voor het voorstel van den heer Sijtsma. Zooals gezegd, de heer Groeneveld ziet de zaak verkeerd in. Men moet één markt hebben, maar men moet zorgen dat daar gelegenheid is voor iederen koopman om er te staan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb met genoegen vernomen, dat de heer Mulder mij voor een verstandig man houdt, maar ik heb toch met meer genoegen geluisterd naar de redevoeringen van de heeren Wilbrink en van Eek, die mij misschien niet alleen een verstandig man noemen maar ook de voorstellen, welke ik doe, voor verstandig houden. En dat schijnt de heer Mulder, die in den laatsten tijd nogal graag met Burgemeester en Wethouders meegaat, niet te willen doen. Nu begrijp ik niet, hoe de heer Mulder kan zeggenlaten wij de proef nog doen voortduren; dan zullen wij aan het eind van het jaar kunnen zien waar men ten slotte wil zijn. De proef is genomen en heeft lang genoeg geduurd. Wie zijn verstand gebruikt kan dit weten. Men moet er eenmaal mede ophouden. Wie eens rondkijkt op Zaterdagmiddag en op Zaterdagavond bemerkt, dat men wezen wil op de Vischmarkt en dat de markt op de Beestenmarkt niet kan bloeien. Waarom nu die proef nog langer te doen voortduren? Alleen maar omdat de heer Romanesko zich zoo'n grootsche^psch idee in het hoofd heeft gezet? Het idee van den heer Romanesko was: eenmaal zal de markt groot worden en dan hebben wij aan de Vischmarkt niet meer genoeg. Met dat idee heeft hij een tijdlang de Marktcommissie gesuggereerd, zooals hij in andere opzichten dit ook wel gedaan heeft. Ik ben blij, dat de heer Wilbrink zich van die suggestie heeft los gemaakt en de zaak thans juist inziet. Ik had gehoopt, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9