29 onderwijzers aanspraak kunnen maken krachtens den leidraad van December 1920, door den Minister van Onderwijs uitge vaardigd, met terugwerkende kracht tot 1 Januari 1920; het vraagt, ten einde ook de resteerende 50 te kunnen uitkeeren, een buitengewone gemeente-subsidie, ten bedrage van a van de extra-Rijksubsidie te mogen ontvangen. Lïij voorbaat wenschen wij er de aandacht op te vestigen, dat de gemeente zich bij de toekenning van hare subsidie aan „Kennis is Macht", niet aan een bepaald verhoudings- cijfer tusschen Rijkssubsidie en gemeentesubsidie heeft ge bonden, noch aan een bepaald verhoudingscijfer met de Provinciale bijdragen. Mogen al de in de laatste jaren toegekende subsidiën, bij „Kennis is Macht" dien schijn hebben gewekt, de gemeente heeft zich steeds op het stand punt geplaatst, dat elke aanvraag geheel op zichzelf wordt beschouwd, en aan geen bepaalden regel gebonden is. De gevolgtrekking, dat, nu het Rijk nog 50% der salarisver- hoogingen over 1920 en 1921 toekent, de gemeente hare subsidie met der extra Rijkssubsidie zou moeten verhoogen, is daarom niet juist. Wat nu de subsidie over 1920 betreft, zij opgemerkt, dat bij raadsbesluit van 21 Maart 1921 (Ingek. Stukken No. 77), de subsidie over 1920 bedragende 1595.—, is verhoogd met 3889.50. Bij de mededeeling van Uw besluit, is aan het Genootschap te kennen gegeven, dat ons Ooilege aan eventueele verzoeken om nadere verhooging van subsidie over 1920 zijn steun niet zou kunnen verleenen. Nu boven dien Uwe Vergadering bij zijn besluiten van 28 Augustus 1921 (Ingek. Stukken No. 248) en van 21 November 1921 (Ingek. Stukken No. 378), op overeenkomstige verzoeken van andere schoolbesturen, om nadere verhooging van subsidie over het jaar 1920 afwijzend heeft beschikt, is er geen enkele reden aanwezig, om tegenover het thans adresseerende schoolbestuur een ander standpunt in te nemen. Wij stellen U daarom voor op dit gedeelte van het ver zoek afwijzend te beschikken. Wat de subsidie over 1921 aangaat, brengen wij U in herinnering, dat bij Uw besluit van 21 November 1921 (Ingek. Stukken N°. 376) de subsidie voor „Kennis is Macht" voor dat jaar, van ƒ1595.is verhoogd tot ƒ8000.Dit bedrag is niet speciaal bedoeld als een zeker percentage vau de salarissen, noch van de netto kosten. liet is een vrijstaand bedrag, al komt het overeen met van de op de begrooting van het Genootschap voorkomende, voorloopige, Rijkssubsidie van ƒ10000.en met het viervoudig bedrag der Provinciale subsidie. Op deze begrooting werden de salarissen uitgetrokken op 28000.overeenkomende met het bedrag, dat de leidraad 1920 zou vorderen. Blijkens het thans ingediende adres, verhoogt het Rijk zijne subsidie op grond van de lioogere salarissen voorloopig reeds met 2830.aangezien het Rijk 50% der netto kosten vergoedt, (niet alléén dus van de salarissen, maar van de bruto uitgaven, verminderd met schoolgeldopbrengst en eigen inkomsten van de school), zal de Rijkssubsidie derhalve later wel definitief worden vast gesteld, nadat de rekening over 1921 is goedgekeurd. Het nadeelig saldo van vorige jaren buiten rekening latende (omtrent de dekking hiervan is nog geen beslissing bekend), bedragen de uitgaven voor 1921 volgens de begrooting ƒ36592.de schoolgelden en de overige inkomsten van het Genootschap 10522—, zoodat de netto kosten zijn 26070.—. Hierin zal het Rijk 50 bijdragen, uitmakende een be drag van 13035.de Provincie geeft 10 der op 28000.geraamde salarissen, d. i. 2800.terwijl de gemeente hare subsidie op 8000.heeft bepaald. Er komt alzoo een bedrag van 2235.te kort. Dit bedrag zal wel in eerste instantie op den salarispost worden ingehouden, aangezien de Minister in zijne circulaire van 2 Maart 1922 opnieuw heeft bepaald, dat aan salarissen niet meer mag worden uitgekeerd, dan wat daarvoor aan Rijks-, Provin ciale- en Gemeentelijke subsidiën wTordt ontvangen. Dit nu achten wij wel een bezwaar. Al moge het wa,ar zijn, dat de salarissen bij den leidraad 1920 belangrijk zijn verhoogd, aan den anderen kant zal het een ongewenschten terugslag ontmoeten op het verkrijgen of behoud van goede leerkrachten, indien de salarissen niet beantwoorden of niet zoo nabij mogelijk komen aan den norm, door den leidraad gesteld. Bij de onderwijsinstellingen welke onder de Nijver heids-onderwijswet vallen, wordt op de eenmaal vastgestelde normen in geen geval gekort. Wij vinden daarin aanleiding om U voor te stellen, aan het bezwaar, hierboven aangegeven, te gemoet te komen, door de gemeentelijke subsidie met 2000.te verhoogen, en derhalve te brengen op 10000.Bij het Bestuur blijft dan de prikkel bestaan om te trachten, door versterking van de overige inkomsten of door bezuiniging op uitgaaf posten, in het restant te voorzien. Resumeerende geven wij U op grond van het boven staande in overweging te besluiten: a. het verzoek van „Kennis is Macht'" om eene extra sub- sidieverliooging over 1920 niet in te willigen b. de aan het Genootschap „Kennis is Macht" over 1921 toegekende subsidie nader te bepalen op 10000. c. de voor de subsidieverhooging sub b bedoeld benoodigde gelden ad 2000.te onzer beschikking te stellen, door vaststelling van de hierbij overgelegde begrootingsregeling. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, dienst 1921, waarvan dit bedrag van 2000.wordt afgeschreven, is nog eene som van 12113.17 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan het Pollege van Burgemeester en Wethouders Tan de gemeente Leiden. Geeft met ver schuldigden eerbied te kennen: het bestuur van het genootschap „Kennis is Macht", te Leiden; dat krachtens schrijven d.d. 17 November 1921 door den Minister van Onderwijs aan voornoemd genootschap, in ver band met de ministeriëele circulaire van 2 Maart 1921 No. 3739 afdeeling N.H.O., aan het personeel van genoemd genootschap over 1920 en 1921 salarisverhoogingen kunnen worden uitbetaald tot die bedragen, welke in voornoemde circulaire werden vastgelegd; dat door voornoemden Minister voor het jaar 1920 een buitengewoon rijkssubsidie van 6380,en voor 1921 een van 2830,50 ter beschikking is gesteld; dat het rijkssubsidie voor voornoemde salarisverhoogingen 50% bedraagt van de totale uitgaven en het restant ad 50 alleen kan worden uitgekeerd, waanneer daarvoor subsidies van gemeente en provincie zullen worden ontvangen; dat meergenoemd bestuur zich de vrijheid veroorlooft Uw college te verzoeken buitengewone subsidies aan het genoot schap te willen toekennen en dat deze subsidies, rekening houdende met de tot nog toe gevolgde wijze van berekening voor Uwe gemeente achtereenvolgens de bedragen van f 5104,en f 2264,40 zullen vereischen; redenen waarom voornoemd bestuur, onder overlegging van een afschrift van brief No. 3487 van het Ministerie van Onderwijs, Uw college eerbiedig verzoekt die maatregelen te willen nemen, welke er toe leiden dat door Uwe gemeente deze buitengewone subsidies voor voornoemde jaren worden toegekend. Hetwelk doende enz. Het bestuur voornoemd F. W. Zandvoort, Voorzitter. A. W. Vink, Secretaris. Leiden, 17 December 1921. *N°. 69. Leiden, 27 Februari 1922. Uitvoering gevende aan Uw besluit van 20 Juni 1921, waarbij gelden te onzer beschikking werden gesteld voor het versterken o. a. van de Pauwbrug en de Kraaierbrug (zie Ingek. Stukken no. 204), hebben wij een aantal firma's verzocht ons voor het maken, leveren en stellen van de nieuwe bovenbouwen dier twee bruggen aanbiedingen te doen. Een overzicht van de ingekomen inschrijvingen kan onder de ter inzage gelegde stukken worden aangetroffen. Daaruit zal U blijken, dat laagste inschrijfster is de Utrechtsche Stoom- Grofsmederij firma P. H. Hörmann te Utrecht. Deze firma heeft aangeboden de beide bruggen, voor zoover den boven bouw betreft, te maken voor 17900.—. Op haar volgt de N.V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen alhier, met een inschrijving voor beide bruggen van 18400. De plannen, door de firma Hörmann, die op het gebied van ijzeren bruggenbouw goed bekend staat, ingediend, voldoen geheel aan de dezerzijds gestelde eischen en met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat ook overigens deze firma alleszins voor gunning in aanmerking komt. Wij zouden dan ook niet geaarzeld hebben U voor te stellen, het werk aan de Utrechtsche firma op te dragen, ware het niet, dat de mededinging van de te Leiden geves tigde N.V. Hollandsche Constructie Werkplaatsen ook bij ons de vraag deed rijzen, of er in de hier ter stede heer- schende werkloosheid wellicht aanleiding gevonden moest worden, om de uitvoering van den bruggenbouw niet aan de laagste inschrijfster, doch aan de genoemde Leidsche firma te gunnen. Wij stellen hierbij voorop, dat gunning aan een ander dan den laagsten inschrijver, indien deze laatste aan alle gestelde eischen voldoet, in het algemeen niet behoort plaats te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 33