108
MAANDAG 20 FEBRUARI 1922.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. De wordingsgeschiedenis
van dit voorstel heeft mij er toe geleid mijn uitstel-voorstel
te doen.
Zooals u zoo even hebt voorgelezen hebben Burgemeester
en Wethouders op 14 April 1921 tot de Gezondheidscommissie
het verzoek gericht om weder te beginnen aan de opruiming
van de krotten tè Leiden. Op 28 April doet de Gezondheids
commissie aan Burgemeester en Wethouders vragen, of zij
haar eerst eens willen opgeven hoeveel reeds eerder onbe
woonbaar verklaarde woningen nu nog bewoond worden. Op
21 Mei wordt door den Directeur van Bouw- en Woning
toezicht dat is de man, die dat het best weten kan
geantwoord, dat er nog 19 van die woningen bewoond zijn.
In dat antwoord van den Directeur wordt echter niet gezegd,
dat er daaronder nog zijn die dubbel bewoond worden en
dat er daaronder zelfs nog zijn, waarin 3 gezinnen wonen.
Op 5 Juli wordt door de Gezondheidscommissie aan het
gemeentebestuur van Leiden een middel aan de hand gedaan
om te komen tot meer woningruimte. Zij heeft dat waar
schijnlijk gedaan nadat zij vernomen had, dat er nog 19 van
die villa's bewoond worden. De Gezondheidscommissie gaf in
overweging om gebruik te maken van de Huuraanzeggingswet
en de huizen, welke hier ledig staan, eenvoudig op de een
of andere wijze, bepaald door de wet, te gebruiken om te
voorzien in het woningtekort. Burgemeester en Wethouders
hebben daar waarschijnlijk niet aan gewild.
Op 29 October bericht de Gezondheidscommissie, en dat
wel naar aanleiding van het verzoek van Burgemeester en
Wethouders, om 25 van de ergste krotten aan te wijzen, die
afgekeurd moeten worden, dat haars inziens daarvoor wel het
twintigvoud in aanmerking komt en dit heeft mij er toe geleid
aan den Raad voor te stellen met de behandeling van dit
voorstel te wachten totdat dat groote rapport der Gezond
heidscommissie aan de Raadsleden bekend gemaakt zal zijn.
Dit geheele voorstel van Burgemeester en Wethouders,
zooals het op dit oogenblik voor ons ligt, lijkt mij eigenlijk
toe een soort paradepaard te zijn. Het is een soort vlag; een
gebaar met zeer veel vertoon: wij willen nu ook eens laten
zien, dat wij ook wel bereid zijn om te beginnen met de
opruiming van de krotten hier te Leiden. Maar iedereen, die
eenigszins van den woningtoestand te Leiden op de hoogte is,
weet toch wel, dat van afbraak geen sprake kan zijn zoolang
er niet wordt gebouwd. Wil men afbreken, zeer goed; de
sociaal-democratische Raadsfractie zal zeer zeker staan aan
de zijde van Burgemeester en Wethouders als zij met voor
stellen daartoe komen; maar dan moeten zij in de eerste
plaats komen met voorstellen om te bouwen. Dat is het
allervoornaamste.
Als wij constateeren, dat er nog 19 van die krotwoningen
zijn, die, hoewel jaren geleden reeds afgekeurd, nu nog bewoond
worden, sommige zelfs door 2 of 3 gezinnen, en daaronder
ook woningen, die eigendom van de gemeente zijn, dan lijkt
het mij toch bespottelijk om met dit voorstel te komen. Ik
geloof, dat de Raad verstandig zal doen door mijn voorstel
aan te nemen. Doet de Raad dat, dan verliezen wij er niets
bij, want Burgemeester en Wethouders zeggen zelf, dat, als
de Raad hun voorstel aanneemt, de bewoners de gebruikelijke
zes maanden zullen krijgen, terwijl, als er geen huizen beschik
baar blijken te zijn, er nogmaals zes maanden zal gegeven
worden. Dat is tezamen een jaar, terwijl ik mag onderstellen,
dat het geen jaar zal duren, voordat wij van het rapport der
Gezondheidscommissie kennis zullen kunnen nemen.
De heer Sijtsma. Dan zal het lang duren.
De heer Dubbeldeman. Het rapport is persklaar en kan
worden afgedrukt. De commissie weet alleen geen raad om
aan de duiten daarvoor te komen. Het zou jammer wezen,
indien dat rapport niet wereldkundig kon worden gemaakt.
In Ingekomen Stuk No. 51 wordt gezegd:
x>In de omstandigheid, dat ten gevolge van den aanbouw
van een vrij groot aantal arbeiderswoningen, voornamelijk
door verschillende hier ter stede gevestigde woningbouw-
vereenigingen, de woongelegenheid eenigermate was verruimd,
en daardoor bewoners van minderwaardige woningen meer
en meer in de gelegenheid kwamen, om hetzij een dier
nieuwe woningen te betrekken, hetzij door opschuiving een
andere, betere, woning te verkrijgen, vond ons College in
het afgeloopen jaar aanleiding, tot de Gezondheidscommissie
alhier een verzoek te richten om opgave van de 25 ergste
«krotwoningen", die h. i. voor onbewoonbaarverklaring in
aanmerking kwamen."
Daardoor krijgt het den schijn alsof het nu eigenlijk gedaan
zou zijn met het woningtekort in Leiden. Ik heb er Burgemeester
en Wethouders al eens eerder een grief van gemaakt, dat
men er niet intijds voor gezorgd had, dat men wist hoe groot
het woningtekort was. Hadden zij dat wel gedaan, dan zouden
zij het bovenstaande niet hebben neergeschreven.
Ik kan iets mededeelen. De alhier gevestigde federatie van
woningbouwvereenigingen heeft een enquête ingesteld; zij
heeft aan al de leden van de verschillende organisaties, die
bij haar zijn aangesloten, een circulaire thuis gestuurd; van
die circulaires is van 3 vereenigingen ruim 50 binnengekomen.
Ik wil even zeggen waarom slechts 50 Het spreekt natuurlijk
van zelf, dat zij, die reeds een woning in bezit hebben, die
circulaire niet behoefden in te vullen, en dat is de oorzaak,
dat niet al de biljetten zijn binnengekomen. Het ligt evenwel
voor de hand, dat het grootste contingent leden, aangesloten
bij de bouwvereenigingen, nog geen huis van de vereenigingen
hebben, en die hebben het biljet natuurlijk wel ingevuld.
Wat is nu uit die enquête gebleken? Dat er 142 gezinnen
zijn, die niet wonen in een huis van een bouwvereeniging, en
dat die menschen inwonen bij anderen, wier huizen slechts
geschikt zijn als ééngezinswoningen. Verder is gebleken, dat
bij die 142 gezinnen zich 11 gevallen voordoen, dat in zulk een
woning, die slechts geschikt is voor één gezin, drie of meer
gezinnen wonen. Bovendien is gebleken, dat in afgekeurde
en noodwoningen nog 32 gezinnen wonen. Daarenboven
en dat vind ik een zeer belangrijk feit zijn er onder de
leden van de drie bouwvereenigingen, »De Eendracht", »Tuin-
stadwijk"en »Ons Belang",98personen,die niet in het huwelijk
kunnen treden, die steeds hun huwelijk moeten uitstellen,
omdat zij geen woning kunnen vinden. Dat zegt heel veel en
daarmede dient rekening te worden gehouden.
Dan is gebleken, dat er 104 personen zijn, aan wie de
huur is opgezegd en die toch te eeniger tijd zullen moeten
trachten een andere woning machtig te worden, want op den
duur zal de Huurcommissie voor die menschen niet meer
kunnen doen dan zij totnogtoe heeft gedaan, namelijk zorgen,
dat zij niet uit hun woning worden gezet.
Verder is gebleken, dat er 97 personen zijn, die geen lid
zijn van een woningbouwvereeniging, maar toch een biljet
hebben kunnen invullen door bemiddeling van een lid van
een woningbouwvereeniging. Die 97 personen wonen in bij
anderen, wier woning ook slechts geschikt is om één gezin te
huisvesten.
Op grond van dit alles lijkt het mij het beste dat wij
wachten met aan te nemen dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders om die 25 krotten onbewoonbaar te verklaren
totdat wij weten wat de Gezondheidscommissie meent aan
ons te moeten voorstellen. Want als ik goed ben ingelicht,
dan geloof ik niet, dat de Gezondheidscommissie zich in haar
rapport alleen beperkt heeft tot het aangeven van de huizen,
welke zij meent dat noodzakelijk moeten afgebroken worden,
maar zij heeft ook voorstellen gedaan om in de woningellende
te kunnen voorzien. Om dat alles te kunnen beoordeelen
geloof ik, dat het het beste is even te wachten met de aan
neming van dit voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Huurman. M. d. V. Het zal wel aan mij liggen,
maar het voorstel van den heer Dubbeldeman is mij niet
duidelijk. Hij heeft getracht het toe te lichten, maar het
heeft op mij weinig indruk gemaakt.
Ik begrijp niet, welk bezwaar er bestaat thans mede te
gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en
deze woningen alvast onbewoonbaar te verklaren en verder
te wachten totdat het rapport van de Gezondheidscommissie
verschenen is. Als er dan aanleiding is om tot verdere onbe
woonbaarverklaring over te gaan, dan kan dit toch geschieden.
Het is mij niet duidelijk, waarom met de onbewoonbaar-
verklaring van deze woningen gewacht moet worden.
De heer de Lange. M. d. V. Naar mijn gevoelen loopt de
heer Dubbeldeman thans ontijdig vooruit op de behandeling
van het voorstel, hetwelk hij gedaan heeft bij de behandeling
der begrooting, en geeft hij aan dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders afmetingen, welke het eigenlijk niet toekomen.
Ik geloof niet, dat het college van Burgemeester en Wethou
ders er vreeselijk over zou treuren, wanneer het voorstel van
den heer Dubbeldeman werd aangenomen, maar toch moet ik
het ontraden.
Ik heb het idee, dat de heer Dubbeldeman zijn aanval op
dit voorstel veel te breed heeft opgezet. Hij heeft ons een
aardige historische herinnering gegeven wat betreft de wijze,
waarop dit voorstel den Raad thans heeft bereikt, maar juist
die historische herinnering moest het voor den heer Dubbelde
man begrijpelijk maken, dat dit voorstel hier komt.
Als er éen ding is dat wij bij vernieuwing kunnen ervaren,
dan is het wel dit, dat wij heden niet weten wat morgen zal
geschieden. Toen Burgemeester en Wethouders in April 1921
de uitnoodiging tot de Gezondheidscommissie richtten: wij zijn
van oordeel, dat de toeneming van het aantal goede woningen
nu wel aanleiding kan wezen om met voorzichtigheid te
trachten weder het aantal werkelijk onbewoonbare bewoonde
woningen met eenige te gaan verminderen, leefden wij nog in
de gelukkige omstandigheid, dat men in den Haag nog geregeld
gehoor kreeg als een aanvraag wegging om een bouwvoorschot
te verleenen; en ik betwijfel sterk of «Burgemeester en Wet-