104 MAANDAG 20 FEBRUARI 1922. stilzwijgend op gerekend, dat wij die zaal weder zullen krijgen en op zeer gemakkelijke wijze kunnen wij dan geruimen tijd te voren die zaal bespreken en ons op die wijze de beschikking over die zaal verzekeren op 1 Mei. Dit keer is dat niet gebeurd. Men heeft gezegd: er zijn ook redenen voor; Burgemeester en Wethouders moeten die zaak eerst onder de oogen zien en het is beter dat die zaak door Burgemeester en Wethouders zelf behandeld wordt. Ik heb verder het bericht gekregen, dat Burgemeester en Wet houders in het afgeloopen jaar er niet over konden beslissen doch dat er in het begin van dit jaar op teruggekomen moest worden. Ik heb er voor gezorgd, om niet te laat te zijn, dat vóór 31 December 1921 een brief bij Burgemeester en Wethouders was waarin het Mei-comité de groote Gehoorzaal voor den lsten Mei in huur vroeg. Daarop is het volgend antwoord van Burgemeester en Wethouders gekomen x>In antwoord op uwe missive van 31 December j.l. hebben wij de ëer u mede te deelen, dat het gebruik van de Stadsgehoorzaal op 1 Mei a.s. ook is aangevraagd door het bestuur van de Christelijke Oranje-Vereeniging alhier, ter viering van den verjaardag van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana, welke verjaardag dit jaar, wegens het invallen van den 30sten April op Zondag, op Maandag d.a.v. ge vierd wordt. Aangezien het nu hier een nationale feestdag betreft, hebben wij gemeend ten opzichte van de verhuring van de Stadszaal aan de Christelijke Oranje-Vereeniging de voorkeur te moeten geven." Ik kan niet ontkennen, dat deze houding van Burgemeester en Wethouders een houding trouwens, die overeenstemt met de houding, welke zij 6 jaar geleden aangenomen hebben ons zeer teleurgesteld heeft. Wat is nu het geval? De Christelijke Oranje-Vereeniging viert ditmaal den verjaardag van de Prinses niet op 30 April; daarvoor heeft zij reden; en zij verzet die viering maar juist naar 1 Mei. Nu spreekt het vanzelf, dat het van groot belang is voor elke vereeniging, die een gedenkdag wil vieren, om dien te vieren op den dag waarop dat behoort te geschieden; maar wanneer men eenmaal toch aan het verzetten is dan kan men dat ook even goed op een dag later zetten. Nu heeft het bij ons zeer groote ontstemming gewekt, dat Burgemeester en Wethouders het in dit geval eigenlijk aan de Meivierders hier ter stede onmogelijk hebben gemaakt het Meifeest hier te vieren en de voorkeur gegeven hebben aan een andere vereeniging, die haar gedenkdag wil vieren op een dag, waarop die gedenkdag eigenlijk niet behoeft gevierd te worden. Ik ontken bovendien, dat de verjaardag van de Prinses een nationale feestdag is. Ik wil wel gelooven, dat de menschen, die zeer warm voor Oranje gevoelen, eenigszins feestelijk gestemd zijn op den dag, waarop de jeugdige Prinses weer een jaar ouder is geworden, maar dat die verjaardag hier te lande als zulk een groote nationale feestdag wordt beschouwd, moet ik in twijfel trekken. Verder lijkt mij een vergelijking van de viering van den 1 Mei-dag met die van den verjaardag van de Prinses ook niet wel mogelijk. De 1ste Mei is een dag, die wereldbeteekenis heeft gekregen en gevierd wordt door tientallen van millioenen, en het gaat niet aan een dergelijken dag achter te stellen bij een verjaardag van de Prinses. Dat is des te onbillijker, omdat wij hier ter stede gebonden zijn aan de groote Gehoor zaal; als wij die zaal niet kunnen krijgen, kan te Leiden het 1 Mei-feest niet worden gevierd. De Gehoorzaal is eigenlijk reeds te klein. Er is geen andere zaal, die de 1 Mei-vierders kan bevatten. De onbillijkheid is des te grooter, omdat tie Christelijke Oranje-Vereeniging slechts een vraag zou hebben te richten tot een kerkbestuur en een groot kerkgebouw te harer be schikking zou staan. Waar de keuze is tusschen een ver eeniging, die eigenlijk dien feestdag viert op een dag, waarop deze niet behoeft gevierd te worden, en die bovendien de beschikking kan krijgen over andere groote gebouwen, en aan den anderen kant een vereeniging, die jaar in jaar uit als uitvloeisel van haar internationaal karakter op 1 Mei haar feest viert en over geen andere zaal kan beschikken, lijkt mij de houding van Burgemeester en Wethouders toch wel bijzonder onbillijk. Bovendien zit er nog een andere consequentie aan vast. Als de Burgemeester op hetzelfde standpunt staat als Burge meester en Wethouders uit verschillende besprekingen, welke ik met den Burgemeester heb gehad, maak ik op dat dat zoo is namelijk dat de viering van den 1 Mei-dag moet wijken voor de viering van het feest van de Christelijke Oranje-Vereeniging, met andere woorden dat de dag van 1 Mei niet meer de dag is voor de viering van het inter nationale feest, maar de dag, waarop in Leiden de verjaardag van de Prinses zal worden herdacht, dan zal dat tengevolge hebben ik vrees daarvoor dat op 1 Mei de optocht wordt verboden. Dat zit er onverbreeklijk aan vast. Wanneer mijn voorstel tot wijziging van de politieverordening aan de orde komt, kunnen wij er over spreken of het mogelijk is onzen optocht te houden in een van de buitenwijken, maar de normale optocht, die jaar in jaar uit op de meest orde lijke wijze is verloopen, zal, als de Burgemeester hetzelfde standpunt inneemt als Burgemeester en Wethouders, waar schijnlijk worden verboden. Het ligt natuurlijk in de macht en in de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders, en in het bijzonder hier van den Burgemeester, om een optocht te verbieden ik ontken dat niet maar wanneer de Burgemeester beoogt om door het aannemen van een bepaalde houding te zorgen, dat zooveel mogelijk de orde wordt ge handhaafd en wanordelijkheden en conflicten worden voor komen, dan moet ik toch doen opmerken, dat hij zich door het standpunt in te nemen, dat hem door Burgemeester en Wethouders is aangegeven, op een zeer gevaarlijk standpunt plaatst, want hij heeft wel de macht en de bevoegdheid om een optocht te verbieden en onmogelijk te maken, maar hij heeft niet de macht en niet de bevoegdheid om de 1 Mei vierders van de straat te houden. Door het aan de 1 Mei vierders onmogelijk te maken om op 1 Mei geregeld te be- toogen, zal men conflicten in de hand werken. Zooals gezegd, Mijnheer de Voorzitter, het moge bij u de bedoeling wezen om billijk op te treden en om zooveel mogelijk op te treden in het belang van de handhaving der orde, ik vrees dat u de zaak verkeerd inziet en dat juist uwe houding zal teweegbrengen dat conflicten uitgelokt en wanorde lijkheden in de hand gewerkt worden. Men moet altijd voorzichtig zijn met te veel ook minder heden neer te drukken. Het is veel beter om te trachten tegemoet te komen, dan bereikt men ten slotte veel beter resultaat. Daarom spijt het mij, dat Burgemeester en Wet houders deze houding aangenomen hebben en ik spreek de hoop uit, dat na hetgeen ik heb medegedeeld Burgemeester en Wethouders en ook de Burgemeester er nog eens ernstig over zullen deuken of het niet beter is op dit gebied ten aanzien van een belangrijk deel van de gemeente een meer tegemoetkomende houding aan te nemen. De Voorzitter. Ik zal den heer van Eek navolgen en niet lang aan het woord blijven over deze zaak, waaraan mijns inziens toch bitter weinig te verhelpen valt. De verjaardag van de Prinses valt nu eenmaal op den dag vóór 1 Mei en wanneer hij op een Zondag valt dan heeft de officieele viering ervan op den Maandag daarop plaats, dus op I Mei. Die officieele viering van den verjaardag der Prinses en de 1 Mei-viering komen dan dus samen te vallen. Dat kan men betreuren maar het feit is zoo. Nu is er verder slechts één voldoende groote zaal hier ter stede beschikbaar voor de viering van dergelijke dagen en evenmin als ik de menschen in tweeën kan deelen kunnen Burgemeester en Wethouders het dit gebouw doen. De interpellant spreekt ervan, dat de Gehoorzaal geweigerd is aan het Meicomité, maar deze voorstelling van de zaak moet bij de buitenstaanders al een zeer verkeerden indruk wekken. Ik noem, wat in dit geval geschied is, niet weigeren. Van weigeren zou men alleen kunnen spreken, wanneer de zaal dien avond onbezet was en Burgemeester en Wethouders zeiden: ge zult daar geen demonstratieve vergadering houden ge krijgt de zaal niet. Maar zoo staat hier de quaestie niet. Als er twee gegadigden zijn, dan kan men niet anders doen dan de zaal aan één hunner geven. Nu de quaestie van de prioriteit. Het eerst is gekomen de aanvraag van de Christelijke Oranje-vereeniging en daarna die van de Afdeeling Leiden van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Er wordt een agenda aangelegd in zake het verhuren van de zaal en tot beide gegadigden is toen ge zegd: dat kunnen wij niet altijd zoo lang van te voren be slissen, komt in Januari terug. De heer van Eek is, ten einde er spoedig bij te zijn, op Oudejaarsavond met een brief ge komen en heeft gezegd: nu ben ik nummer één. Neen, wanneer gezegd wordt: komt met Nieuwjaar terug, dan begint er geen nieuwe periode, in dien zin, dat nu de ander van de beide gegadigden nummer één zou kunnen worden. Ik laat dat echter daar. Ik kom er alleen op, omdat in een artikel in »Het Volk",getiteld: «Bevoorrechting?" waar aan de heer van Eek niet vreemd is staat: wie het eerst een zaal aanvraagt, die aan de gemeente behoort, heeft toch zeker het eerste recht. Als dat waar was, dan zou de heer van Eek dikwijls leelijk staan te kijken. Ik ben het heelemaal niet met die redeneering eens. Prioriteit was er in elk geval bij de Christelijke Oranje- Vereeniging. Ik laat dit echter, gelijk gezegd, verder rusten. Het systeem van Burgemeester en Wethouders is ik acht het een geheel juist systeem dat wij de zaal geven aan die vereeniging, aan welke, naar ons oordeel, op een bepaalden dag de zaal het meest toekomt. Volgend jaar valt de verjaar dag van de Prinses op Maandag en 1 Mei op Dinsdag. Wan neer dan de Christelijke Oranje-Vereeniging zou vragen de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 20