MAANDAG 20 FEBRUARI 1922. 95 is het een markt van niets, dus wij gaan niet meer daarheen. Dan blijven zij weg. Nu is mijn bedoeling de Leidsche markt wel iets te doen zijn en, als men dat wil, moet men zich bepalen tot één terrein en de markt niet versnipperen door haar over twee terreinen te verdeelen. De heer Bots. M. d. V. Aan den heer Sijtsma wil ik even doen opmerken, dat er voorheen twee markten waren; die aan de Van der Werfstraat, later op de Vischmarkt, en de Zaterdagsche markt. De heer Sijtsma. Dat is opgehouden. De heer Bots. Jaren lang is dat goed gegaan, maar lang zamerhand kreeg men hinder van de jeugd en van straat schenderij, omdat de buurt daar voor een markt minder geschikt was. Wat het betoog van den heer Wilbrink aangaat, het was de opinie zoowel van den heer Groeneveld als van mg, dat de markt op de Vischmarkt moest blijven, maar wij wilden de Beestenmarkt er bij hebben. Aangezien de Beestenmarkt zoo gunstig gelegen is bij het station, zal het altijd een gezocht terrein blijven. De heer Sijtsma heeft nog een andere onjuistheid gedebi teerd, want sinds dat de markt op de Beestenmarkt is gevestigd, zijn de marktgelden enorm opgeloopen. De Zaterdagsche markt heeft nog nooit zoo gebloeid als sedert zij op de Beestenmarkt werd gehouden. Als er liefhebbers zijn, die daar willen gaan staan, zie ik daarin geen enkel bezwaar tegenover hen, die de voorkeur geven aan den omtrek van de Vischmarkt. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Sijtsma wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 10 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, F. Eikerbout, Wilbrink, Splinter, Kuivenhoven, van Stralen, Piekaar, Wilmer, A. Eiker bout, Knuttel, Bisschop, van Eek, Heemskerk, Dubbeldeman, Sijtsma, Eerdmans en mevrouw Dubbeldeman—Trago. Tegen stemmen: de heeren Schoneveld, Oostdam, Huurman, Groeneveld, Stijnman, Mulder, Pera, Bots, de Lange en van der Lip. Door deze beslissing wordt het praeadvies van Burgemeester en Wethouders op de adressen van B. Kopuit en anderen en van den Leidschen Marktkoopliedenbond »Ons Belang" ge acht te zijn verworpen. XII. Praeadvies op het verzoek van C. M. Lambrechts e. a., allen eigenaren van perceelen aan de Schelpenkade, om overname van die kade in eigendom en onderhoud bij de gemeente. (Zie Ing. St. No. 45). De beraadslaging wordt geopend. De heer Piekaar. M. d. V. Ik heb mij ook eens op de hoogte gesteld van dien toestand aan de Schelpenkade en, zooals het praeadvies van Burgemeester en Wethouders terecht doet uitkomen, is die toestand onhoudbaar. Het lijkt mij bovendien billijk, dat Burgemeester en Wethouders met de eigenaren van de perceelen aan die kade hebben gemarchan deerd om in dien toestand verbetering aan te brengen, en ik zou het college willen vragen of het niet mogelijk is die negen andere eigenaren te dwingen, opdat de goedwillige eigenaren datgene krijgen waarop zij recht hebben, namelijk een verbetering van den toestand. Het is een onbehoorlijke toestand en de bewoners der verder gelegen perceelen hebben er ook recht op, dat de noodige verbeteringen worden aan gebracht. Ik heb het uitgerekend en ik ben gekomen tot een bedrag van ongeveer f 87.— per woning. Dat zouden de kosten zijn wanneer er gehandeld wordt zooals Burgemeester en Wet houders willen. Dat is de helft van de totale kosten. Daar mede zijn de eigenaren er dan af, er komt voor de gemeente nog wat bij, de kosten van vernieuwing der beschoeiing, die, zooals Burgemeester en Wethouders in hun praeadvies doen uitkomen, ook vernieuwd zal moeten worden. Daartegenover staat, dat, wanneer de Schelpenkade op die manier in beteren toestand zal zijn gebracht, de waarde van hunne woningen zal gestegen zijn. Het lijkt mij dus alleszins billijk, dat die bijdrage van de eigenaren gevraagd wordt. Ik zou daarom Burgemeester en Wethouders willen ver zoeken naar middelen uit te zien om die onwillige eigenaren in het belang van de gemeente en in het belang van de willige eigenaren tot medewerking te dwingen. De heer Bots. M. d. V. Ik kan den heer Piekaar antwoorden, dat Burgemeester en Wethouders niets liever zou zijn dan dat die zaak in orde kwam. In de buitenwijken van de gemeente treft men op eenige plaatsen dergelijken toestand aan, waarin dringend verbetering noodig is. Men moet wat dat betreft altijd voorzichtig handelen, omdat anders personen, die tot verbetering van dergelijken toestand verplicht zijn en het zeer goed kunnen betalen, den last daarvan op de gemeenschap afwentelen. Burgemeester en Wethouders zullen overwegen, of er middelen te vinden zijn om de onwillige eigenaren daar ter plaatse tot medewerking te dwingen; wij zullen ons best doen aan den wensch van den heer Piekaar tegemoet te komen. Ik kan de verzekering geven, dat Wij niets liever zouden zien dan dat de toestand daar verbeterd werd. Ik heb mij in dezen geest ook reeds uitgelaten naar aanleiding van het voorstel van den heer Dubbeldeman in zake den toestand in de Roode laan en de Witte laan, hetwelk aangehouden is,-om te trachten alsnog tot een goed einde te komen. De heer Piekaar. M. d. V. Het lijkt mij toch zeer eenvoudig. Het is misschien zeer straf gezegd, maar ik zou Burgemeester en Wethouders den raad willen geven om dien eigenaren aan te schrijven om de beschoeiing daar in orde te brengen. Als die stootpalen daar niet stonden, dan was de beschoeiing daar ter plaatse op het oogenblik reeds verdwenen. Dus met zeker recht kunnen Burgemeester en Wethouders erop wijzen, dat die beschoeiing vernieuwd moet worden. De menschen zouden dan wel eieren voor hun geld kiezen. De heer Bots. Burgemeester en Wethouders hebben in hun praeadvies medegedeeld, dat zij wachten met maatregelen te nemen tegen de eigenaren totdat deze zaak bij den Raad geweest zou zijn. Wij zullen alle middelen te baat nemen om die zaak in orde te brengen. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stem ming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wet houders besloten. XIII. Interpellatie van den heer Eerdmans in zake het niet onmiddellijk uitvoeren van het Raadsbesluit van 19 December 1921, waarbij aan de Eerste Leidsche Schoolvereeniging de Plantsoenschool geheel of gedeeltelijk werd aangeboden. (Zie Handelingen 1922 bladz. 56.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik maak gaarne gebruik van de gelegenheid, welke mij thans gegeven wordt om enkele opmerkingen te maken naar aanleiding van Ingekomen Stuk No. 16, d.d. 11 Januari 1922. Het is naar aanleiding van het Raadsbesluit, dat op 19 December 1921 door ons genomen is, dat dit Ingekomen Stuk ons bereikt heeft. Bij dat Raadsbesluit werd besloten om de Plantsoenschool geheel of gedeeltelijk aan te bieden aan de Eerste Leidsche Schoolvereeniging. Nu heeft ons niet bereikt binnen den termijn, daarvoor gesteld door artikel 70 der Gemeentewet, een kennisgeving, dat dat besluit door u niet zou worden uitgevoerd. Ik richt mij tot u, Mijnheer de Voorzitter, omdat u krachtens genoemd artikel de verant woordelijke persoon zijt voor de uitvoering van besluiten van den Raad. Wanneer u meendet, dat dat besluit in strijd met de wet was en dat het daarom niet uitgevoerd kon worden, dan zou volgens dat artikel door ons binnen 24 uren vernomen zijn dal u van die meening waart en dan zou dat te gelijkertijd bericht zijn aan Gedeputeerde Staten. Dat is niet gebeurd en daaruit leid ik af, dat dat besluit naar de meening van het college niet in strijd is met de wet. Nu heeft ons de mededeeling bereikt, dat men desniettegenstaande dat besluit, hetwelk gerekend werd te zijn in overeenstemming met de wet, toch vooralsnog niet zal uitvoeren, omdat men meent, dat het wel is in strijd met de wet. Het is een allerzonderlingste samen loop, weike ons in Ingekomen Stuk n°. 16 in een eenigszins zonderlinge redeneering wordt medegedeeld. Die redeneering verwijst naar artikel 23 der Wet op het Lager Onderwijs en zegt: een dergelijk besluit was onderworpen aan de goed keuring van Gedeputeerde Staten en er had dus eigenlijk een besluit moeten voorafgaan aan dit besluit om die school aan te bieden, waarbij het aantal beschikbare lokalen voor het lager onderwijs werd verminderd. Ik geef hier op welwillende wijze weer, wat in het Inge komen Stuk staat, want dit stuk is allerzonderlingst geredigeerd. Wij krijgen hier de mededeeling, die aldus luidt: »Aan het besluit van Uwen Raad tot afstand van de Plant soenschool (gefheel of gedeeltelijk) aan de Eerste Leidsche Schoolvereeniging, had dus eigenlijk moeten voorafgaan een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd besluit tot gedeeltelijke opheffing der bedoelde school."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 11