MAANDAG 6 FEBRUARI 1922. 65 om in alles te kunnen voorzien, maar wij kunnen in den loop van den tijd zien hoe liet op dezen voet werkt. Ik heb mij dan ook zeer geërgerd over de beschouwingen van den heer Eerdmans, die, zooals hier in herinnering ge bracht wordt, zich noemt een groot voorstander van zedelijke volkspolitiek maar van wien hier eigenlijk niets anders komt dan voorstellen van zeer onzedelijken aarddat wil zeggen voorstellen, die er op gericht zijn het geld in de gemeentekas te houden en de arbeidersklasse aan haar lot over te laten. Ik vind het buitengewoon ergerlijk, wanneer hier gezegd wordt, dat dit voorstel zou strekken om het verantwoordelijk heidsgevoel van de ouders te verzwakken en hen in den waan te brengen dat het niet hun zorg is om in het belang van den hygiënschen toestand der kinderen iets te doen. Het schijnt, dat de heer Eerdmans niet de geringste voor stelling er van heeft hoe het in de groote massa der arbeiders gezinnen toegaat, wat een arbeidersvrouw aan het hoofd heeft. Ik zou gaarne eens van den heer Eerdmans willen vernemen vanwaar de arbeidersvrouw de hygiënische kennis moet halen om de dingen te weten, welke de verpleegsters haar nu moeten leeren. Dit laatste lijkt mij een van de voornaamste onderdeelen van de taak van die verpleegsters te zijn. Ik hoop, dat de Gemeenteraad in groote meerderheid niet zal medegaan met deze bezuiniging ten koste van de meest noodzakelijke dingen, dingen, die hun nut in de ruimte zullen opbrengen. Het zou kunnen zijn, dat eigenlijk door deze uitgaaf voor die verpleegsters aan latere verzorging wat be treft allerlei ziekten en kwalen, waarvan de koslen ook weder door de gemeenschap zouden betaald moeten worden, meer wordt uitgespaard dan wat wij nu aan deze zaak zouden ten koste leggen, als men het bepaald van dezen kant wil be kijken. Daarom hoop ik, dat de Gemeenteraad in zijn groote meer derheid zal toonen met een dergelijke politiek niet mode te gaan. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik moet verklaren, dat ik dit een van de beste voorstellen vind, welke wij den laatsten tijd onder de oogen hebben gekregen. Het is naar mijn meening noodzakelijk, dat deze verpleegsters er komen. Nu zegt de heer Eerdmans wel, dat het verantwoordelijksgevoel voor de kinderen bij de ouders niet zal worden bevorderd, maar dat verantwoordelijkheidsgevoel bestaat wel, ook in de arbeiderskringen en bij de arbeidersvrouw; het is daar alleen wat moeilijker dan in de kringen, waarin de heer Eerdmans verkeert. In die kringen is het verantwoordelijkheidsgevoel voor de kinderen in het algemeen niet beter ontwikkeld dan bij de arbeiders, maar daar is het gemakkelijker zich met de kinderen te bemoeien en voor deze te zorgen, want kan de moeder dat zelve niet doen, dan neemt men een kinder juffrouw en draagt op die manier de zorg over. Arbeiders vrouwen kunnen dat niet doen. Ik stel mij voor, dat die schoolverpleegsters zeer nuttig werk zullen kunnen verrichten. De heer Eerdmans komt telkens met het denkbeeld om ambtenaren af te schaffen of de benoeming van ambtenaren te voorkomen. Ik vind dat vervelend, vooral ook omdat het komt van de zijde van een ambtenaar. De heer Eerdmans is Rijksambtenaar; hij is een van de vele hoogleerarën in de godgeleerdheid. Waarom begint hij niet te trachten gedaan te krijgen, dat op die dure ambtenaren bezuinigd wordt? Ik geloof, dat wij wel een paar van die hoogleeraren zouden kunnen uitsparen. De gemeente mag echter op deze schoolverpleegsters, die weinig kostbare ambtenaren zijn, niet besparen, vooral omdat zij nuttig werkzaam kunnen zijn. De heer van der Lip. M. d. V. De heer Eerdmans heeft ons nog eens onder het oog gebracht, dat wij nog steeds maar niet doordrongen zijn van de noodzakelijkheid om tegenwoordig zuinig te zijn, en hij heeft er aan toegevoegd: wij raken aan dergelijke voorstellen van Burgemeester en Wethouders langzamerhand gewend. Ik zou het kunnen om- keeren en zeggen: wij hooren tegenwoordig van den heer Eerdmans niets anders dan: het kan niet, laten wij het niet doen, het kost te veel geld De politiek van den heer Eerdmans komt hierop neer: alles stop zetten en niets meer doen. Ik zou kunnen zeggen: aan dergelijke opmerkingen raken Burgemeester en Wethouders gewend. Het is natuurlijk heel goed, om zuinig te zijn, maar men kan alles overdrijven. De heer Eerdmans heeft zich in den laatsten tijd tegen allerlei voorstellen, die geld kosten, gekant, speciaal tegen voorstellen op hygiënisch terrein. Ik geloof niet, dat de heer Eerdmans op dit gebied het juiste pad bewandelt. Dit eenvoudige voorstel dient tot completeering van het geneeskundig schooltoezicht. De heeren hebben in de stukken kunnen lezen, dat aan dat toezicht iets hapert, dat er een schakel aan ontbreekt. Op de kinderen, die een geneeskundige behandeling noodig hebben en soms om die reden van de school verwijderd moeten worden, is geen controle meer, zoodat men ze uit het oog verliest. Wil nu het geneeskundig toezicht deugdelijke resultaten opleveren, zal men een stap verder moeten gaan en zal men iemand moeten hebben, die controleert wat er in de gezinnen met die kinderen verder gebeurt. Die persoon zal daar van raad en daad moeten dienen en ik mag aannemen, dat de ouders daarvoor dank baar zullen zijn en het op prijs zullen stellen, dat op de kinderen wordt gelet en dat gezorgd wordt, dat de kinderen niet langer dan noodig is van de school verwijderd blijven en ook dat zij geen verder gevaar voor hun omgeving op leveren. Wat dit laatste betreft ben ik het eens met hetgeen de heer Knuttel heeft gezegd, dat wij kortzichtig zijn, indien wij deze zaak alleen beschouwen uit het oogpunt van directe bezuinigingen zeggen: »dat kost aan de gemeente weer idem zooveel" zonder te vragen, welke kosten er aan den anderen kant door worden uitgespaard. Als een kind bijvoorbeeld een huidziekte heeft, is net van belang, dat men voorkomt, dat het oorzaak wordt van besmetting in zijn omgeving. Op die wijze zal men weer geld uitsparen, al is dit natuurlijk niet onder cijfers te brengen. De heer Eerdmans heeft verder gewezen op ons voorstel van verleden jaar in zake de subsidieëering van de wijk- vereenigingenhij meent, dat wij daarbij een voorwaarde hebben gesteld, die nu in toepassing zou kunnen komen. Dat is volkomen onjuist. Wij hebben geconditioneerd, dat de wijkvereenigingen ons zullen behulpzaam zijn in het reinigen van sommige personen, dat wil zeggen, wanneer enkele personen, landloopers, en dergelijken, gereinigd moeten worden, dan moeten zij ons daarbij behulpzaam zijn. Maar daaronder valt natuurlijk niet het voortdurend toezicht op hetgeen er niet de kinderen gebeurt, die de schoolartsen meenen, dat geneeskundige behandeling behoeven. Ik denk dat de wijk vereenigingen direct zouden antwoorden: die conditie hebt gij niet gesteld. Het zou ook veel te bezwarend zijn. Den geheelen dag heeft men noodig om de schoolartsen te helpen bij hun onderzoek en om de betrokken gezinnen na te loopen. Dat werk kan men van de wijkvereenigingen niet vorderen. Misschien dat naderhand de zaak eens anders geregeld zal worden en dat al dergelijke bemoeiingen bij de wijkvereenigingen zullen komen, ook deze, maar dan zal de zaak op andere leest geschoeid moeten worden. Nogmaals, de voorwaarde waarop de heerEerdmans het oog heeft, betreft alleen, wat een enkelen keer voorkomt, dat personen gereinigd moeten worden; daarin moeten de wijk vereenigingen de gemeente behulpzaam zijn; maar dit groote sociale werk, het toezicht op de geneeskundige verzorging der kinderen, die door de schoolartsen zijn aangewezen, valt er natuurlijk totaal buiten. Ik ben het eens met de heeren, die het voorstel van Burgemeester en Wethouders verdedigd hebben, omdat zij er in zien een zeer nuttigen maatregel, die ook in andere plaatsen, en ook in het buitenland, al lang in werking is. Ik hoop, dat wij ook te Leiden deze verpleegsters zullen krijgen, die bovendien in de vacaritie ook ander verdienstelijk werk op hygiënisch gebied zullen kunnen verrichten. De heer Eerdmans. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen de heer Groeneveld gezegd heeft zou ik hem willen doen op merken, dat het hem misschien ook bekend is dat de hoog leeraren niet aangesteld worden door den Leidschen Raad, zoodat het niet wel mogelijk is om vermindering van het getal hoogleeraren in dit college te bevechten. En wanneer hij zich een meening wil vormen over mijne opinie ten op zichte van zuinigheid waar het betreft de Rijksuitgaven, dan kan ik hem mededeelen, dat die meening van mij wat be treft de zuinigheid precies dezelfde is wat betreft de Rijks uitgaven als wat betreft de uitgaven der gemeente. Ik lees in het besluit, dat wij genomen hebben op 10 October 1921, dat het toch wel degelijk ook ten opzichte van kinderen een verband gelegd is tusschen de wijkvereenigingen en de subsidie; want de voorwaarde, die de wijkvereenigingen bij de verhooging der subsidie aanvaard hebben, is: »dat de vereenigingen voor wijkverpleging hare hulp ver- leenen bij onderzoek van kinderen, die eventueel uit de ge meente naar buiten worden gezonden en van kinderen, die tijdelijk in deze gemeente verblijf komen houden." De wijkvereenigingen zijn dus reeds, als hier vreemde kinderen komen, bereid, om daarop een gezondsheidstoezicht te houden. In dat besluit staat, dat, wanneer kinderen van school ver wijderd moeten worden, gestuurd kunnen worden naar de wijkverpleging en dat de wijkzuster dan behulpzaam kan zijn, als de menschen zelf het niet kunnen doen. Dan zijn wij volkomen gerechtvaardigd naar aanleiding van hetgeen hier in October besloten is. Mocht de wijkverpleging bezwaar maken, omdat het een te veel omvaltende taak zou zijn, dan kunnen wij zien of de voorwaarden, waarop de wijkvereenigingen het moeten doen, veranderd moeten worden, dan wel dat wij daartoe een anderen weg moeten inslaan. Maar wanneer dat nog niet is gebleken, dan geloof ik toch niet, dat het de geschiktste weg is om in dezen tijd weder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 7