62 MAANDAG 6 FEBRUARI 1922. aangevoerd is door de heeren Eerdtnans, Heemskerk en Oostdam. Het voorstel van den heer van Eek is zeer vaag en naar het ons voorkomt absoluut ondoeltreffend. Aan de werkloozen wordt vanwege de werkloozenkassen uitkeering dan wel vanwege het Burgerlijk Armbestuur on dersteuning verstrekt, en nu is het voorstel van den heer van Eek alleen om in natura op een zeer lastige, zeer om slachtige en zeer kostbare wijze aan de werkloozen 3.90 te verstrekken. Aan de handelaren wordt de cokes door de fabriek geleverd voor 1.30 per H.L., zoodat het verschil zou zijn 6X 9.65 3.90. Bovendien is het moeilijk een definitie te geven van het begrip «werklooze". Er zijn werkloozen, die in een logement wonen, terwijl anderen ongehuwd zijn en bij hun ouders inwonen. Het komt ook dikwijls voor, dat de arbeiders zich voor den winter voor hun brandstoften hebben gedekt. Aan een dergelijke verstrekking kleven al de gebreken, welke aan giften in natura kleven. Door het Burgerlijk Armbestuur is een norm vastgesteld voor de uitkeering aan de werkloozen en daarbij is ook wel degelijk in aanmerking genomen, dat die uitkeering strekte ter tegemoetkoming in de kosten van de brandstoffen. Ik kan mij volkomen aansluiten bij den heer Heemskerk, die de opmerking maakte, dat, indien men toeslag gaf op de prijzen der brandstoften, men dien even goed kon geven op andere levensbehoeften, hetgeen slechts verwarring zou ver oorzaken. De heer van Eck. M. d. V. Ik wensch eerst even met een enkel woord te zeggen waarom ik tot de indiening van dit voorstel ben gekomen. Ik ben daartoe gekomen, omdat ik gezien heb, dat men in andere gemeenten wel een dergelijk besluit heeft genomen ten bate van de werkloozen. Het zou voor een gemeentebestuur niet zoo verbazend onverstandig zijn om een dergelijk besluit te nemen, als andere gemeenten het voorbeeld hebben gegeven. Het spijt mij niet het voorstel te hebben gedaan, al geef ik toe ik ben begonnen met dat te zeggen dat het niet in overeenstemming is met hetgeen gemeentebesturen voor de werkloozen moeten doen, maar het is wel wat sterk, dat ons aan den eenen kant altijd verweten wordt: «jelui voorstellen zijn onuitvoerbaar, het is eigenlijk slechts praten voor de publieke tribune, een gemeente bestuur kan ze niet uitvoeren en als zij niet worden uitge voerd, richt gij scherpe verwijten tot den Raad!", en dat, nu wij met een voorstel komen, waartegen alleen zou kunnen worden aangevoerd, dat het te gering is, het evenmin goed is. Ik kan mij voorstellen, dat leden van den Raad zeggen, dat wij voorstellen van meer beteekenis moeten doen, maar dan had het op den weg van die heeren gelegen mijn voor stel door amendeering op te voeren en dan had ik hen daarin gaarne gesteund. Ik heb gezegd, dat ik heb willen afdalen tot hetgeen de Raad naar mijn meening zou willen doen voor de werkloozen. Ik heb gedacht: laat ik niet vragen wat wij sociaal-democraten noodig achten voor de werkloozen, maar zien wat de Raad, die wel iets gevoelt voor de belangen van de werkloozen, maar aan den anderen kant bang is voor groote uitgaven voor dit doel, bereid is te doen. Ik heb dit betrekkelijk eenvoudige voorstel ingediend en in pl'aats dat men zegt: «dat kunnen wij van zelf wel aannemen", gaat men zich weer op allerlei zijpaden begeven en breekt men het voorstel weer af. De heer Eerdmans heeft een uitvoerige toelichting gevraagd en een definitie van het begrip «werklooze" verzocht. Ik heb mijn voorstel juist in den vorm gegoten om te vermijden, dat wij over deze ondergeschikte kwesties en over de bijzon derheden zouden gaan spreken. Ik heb gedacht: als dit voor stel wordt aangenomen, zijn Burgemeester en Wethouders gerechtigd de zaak uit te voeren zooals zij dat zeiven noodig achten. Men heeft een Arbeidsbeurs, waar de menschen zich kunnen laten inschrijven, en men kan nu als voorwaarde stellen, dat alleen degenen, die een zekeren tijd bij de Arbeids beurs zijn ingeschreven, de cokes tegen goedkooperen prijs krijgen. Ik heb volkomen vertrouwen gesteld in Burgemeester en Wethouders, dat zij het voorstel eventueel naar de behoeften van de werkloozen zouden uitvoeren. Nu gaat men zich in allerlei bijzonderheden verdiepen en vragenis dit er onder begrepen en is dat er onder begrepen? Als wij het eens zijn over het beginsel, laten wij de uitvoering aan Burgemeester en Wethouders over. De heer Heemskerk zegt, dat wij met andere voorstellen hadden moeten komen. Wij komen telkens met andere voor stellen maar er mogen al leden van burgerlijke partijen zijn, die ze wel eens ondersteunen, over het algemeen zegt men, dat die voorstellen van te verre strekking zijn of dat men misschien wel iets in die richting zou willen doen doch dat de toestand van de gemeentefinanciën het niet toelaat. En nu wij met een bescheiden voorstel komen, acht men het niet de moeite waard om er voor te stemmen. Het moet niet van u uitgaan, zegt de heer Sijtsma. Dat gaat den heer Sijtsma toch niet aan. Dus als zoo'n pietluttig voorstel door den heer Sijtsma zou zijn ingediend, dan zou het aangenomen worden, maar omdat ik, een sociaal-democraat, bescheiden ben, moet het verworpen worden Wij staan telkens voor de moeilijkheid, dat al die uitkee- ringen aan werkloozen vaststaan. Bij de behandeling van voorstellen van den heer van Stralen in zake die uitkeeringen heeft men zelfs de tegenwerping gemaakt, dat het eenmaal zoo door de Regeering was vastgesteld en dat er niets op gelegd mag worden. Maar hierin zijn wij toch vrij. Dat kan men toch niet tegenspreken. Te Arnhem en te Breda doet men het ook. Men kan niet zeggen, dat het verboden is, dat hierdoor aan de werkloozen zekere uitkeering wordt verstrekt. Ik geloof niet, dat iemand ter wereld daartegenover iets zou kunnen aanvoeren. De heer Bots is zich gaan verdiepen in bijzonderheden de een heeft het noodig, de ander niet; het zal ontevreden heid wekken; de een zal meenen, dat hij er wel recht op heeft en de ander niet. Zoo staan wij er ook altijd voor met dergelijk voorstel. De vraag is, waar de gemeente ontegen zeggelijk bevoegdheid heeft om in dezen op te treden en ook beschikt over de noodige geldmiddelen, of de gemeente nu bereid zal zijn om in dit kleine de werkloozen wat te helpen. Daarop komt het ten slotte neder. Ik heb gesproken van een vriendelijkheid. Ik wil het anders uitdrukken en spreken van het toonen eenigszins van het goede hart. De heer Sijtsma moge erom lachen, ik verzeker hem, als de Werkloozen op deze manier wat goedkooper brand stoffen krijgen, dan zullen zij niet zeggen: wij zijn nu gered en nu is de werkloosheid de wereld uit; maar het zal hen toch zeker prettig aandoen en zij zullen zeker overtuigd zijn dat in bepaalde opzichten het gemeentebestuur toch wel om hen denkt. Aan den eenen kant zijn wij gebonden aan allerlei wette lijke formaliteiten; aan den anderen kant acht de Raad zich verplicht voortdurend te kijken naar de gemeentekas, terwijl als het ware alle burgerlijke leden op dit oogenblik bezeten zijn door den bezuinigingsduivel ik kan het niet zachter uitdrukken maar men behoeft zich toch in dit opzicht daardoor niet te laten afschrikken; die kleine uitgaaf kan men zich nog wel veroorloven. Het komt neer op den goeden wil. Ik heb het voorstel niet gedaan om later te kunnen zeggen, dat de Raad dien goeden wil niet heeft. Ik wil liever, dat de Raad dien goeden wil toont. Doet de Raad het niet, dan moet hij het zelf weten en de verantwoordelijkheid daarvoor aanvaarden. De Raad voedt hier de arbeidersklasse zeer sterk op in anti-parlemen tairen zin. Als wij hier komen met ingrijpende voorstellen, welke wij weten dat zeer moeilijk door het kapitalisme ingewilligd zullen worden doch welke wij meenen te moeten doen om dat het belang van de groote massa het eischt, dan zegt men ge doet het alleen voor de propaganda. En wanneer wij komen met onschuldige voorstellen, die men kan aannemen alleen als men wat van goeden wil wil getuigen, dan wordt gezegddat moogt ge als sociaal-democraat niet doen, dat beteekent niets, ge hadt met andere voorstellen moeten komen. Op die manier kweekt men het anti-parlementarisme aan. Dan zeggen de arbeiders: wat hebben wij ten slotte daaraan? Noch aan de groote noch aan de kleine voorstellen wil men, waartoe dient ten slotte dergelijk gemeentebestuur? Wij zullen naar andere middelen moeten zoeken en daarin zouden zij groot gelijk hebben om dergelijke zaak in orde te maken, dan hebben wij aan al die colleges en al dat ge praat en geklets niets. Mevrouw van Itallie-van Embden. M. d. V. In eenige afwijking met mijn partijgenoot zou ik willen zeggen, dat ik altijd heb getoond de werkloozen financieel te willen helpen, zelfs iets meer. De heer Sytsma. Gij hebt nooit de gelegenheid gehad. Mevrouw van Itallie-van Embden. Mijn partijgenoot meent, dat ik nooit daartoe de gelegenheid heb gehad, maar hij is in de war, want wij hebben hier reeds vele debatten over de werkloosheid gehad en daarbij heb ik altijd mede- gestemd met hen, die de uitkeeringen wilden verhoogen. Ik ben er echter niet voor in materialen uitkeeringen te doen. Ik houd er niet van, dat dat langzamerhand van de kolen op andere dingen overgaat, want het is voor het eigen gevoel van de menschen funest. Ik vind, dat de menschen het geld moeten hebben en daarvan moeten kunnen uitgeven om het noodige te koopen. Dat houdt menschwaarde in, hetgeen niet het geval is, als men den eenen dag de eene aalmoes geeft en den anderen dag de andere. Met het denkbeeld van den heer Heemskerk om de uitkeeringen te verhoogen met een bedrag, gelijk staande met dat, hetwelk als bijslag op de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 4