82 MAANDAG 6 FEBRUARI 1922. gemeente als werkgeefster een andere houding heeft aan te nemen dan zulke werkgevers. Daarom zie ik er niet tegen op, dat de gemeente althans gedurende het eerste jaar waarin zij de betrokken personen aan werkloosheid prijsgeeft den menschen het volle loon betaalt. Ik ben het ermede eens, de toestand moet niet te lang duren; er moet de noodige prikkel voor de menschen blijven om naar ander werk uit te zien en er zou niet voldoende prikkel daartoe zijn, als de menschen voortdurend hun vol salaris als wachtgeld kregen. Vandaar dat ik voorgesteld heb om dien toestand niet langer dan een jaar te doen duren. Het is gewenscht, dat daarna aan de menschen te kennen wordt gegeven: probeert nu het uiterste te doen om ander werk te vindenmaar over het eerste jaar heeft de gemeente tot plicht die menschen geen schade te laten lijden van maat regelen, welke door haar in het belang van de gemeente misschien genomen worden doch waarvan die menschen op dat oogenblik de dupe zijn. De heer Pera heeft het over de 90% van de laatst genoten jaarwedde, die volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders zouden uitgekeerd worden aan menschen met 25 dienstjaren, maar dat is vrijwel een fictie. Het zal bijna niet voorkomen, dat_iemand met een zoodanig aantal dienstjaren, die nog niet pensioengerechtigd is, op wachtgeld gesteld wordt. Het zal sporadisch voorkomen, dat iemand kan genieten van die weldadigheid van het gemeentebestuur om hem 90% van zijn salaris te blijven doorbetalen. Ik zal op al hetgeen verder nog door verschillende heeren is opgemerkt niet meer ingaan. Ik begrijp toch wel, dat ons amendement geen kans heeft om aangenomen te worden, maar het neemt niet weg dat ik toch meen te hebben moeten zeggen wat over die zaak te zeggen is. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer van Stralen wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Wilmer, Mulder, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren F. Eikerbout, Wilbrink, Pera, Bots, de Lange, van der Lip, Oostdam, Kuivenhoven, Sanders, Eerdmans, Splinter, Stijnman, Sijtsma, Huurman, Meijnen en Bisschop. Vóór stemmende heeren van Eek, Dubbeldeman, van Stralen, Piekaar, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren A. Eikerbout, Groeneveld en Knuttel. Artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 4, luidende: «Het wachtgeld vervalt: a. zoodra de gemeente-ambtenaar met een totalen diensttijd van minder dan 5 jaren, zijn wachtgeld gedurende 2 jaren genoten heeft; b. zoodra de gemeente-ambtenaar met een totalen diensttijd van 5 jaren en meer, doch minder dan 10 jaren, zijn wacht geld gedurende 4 jaren genoten heeft; c. zoodra de gemeente-ambtenaar met een totalen diensttijd van 10 jaren en meer, doch minder dan 15 jaren, zijn wacht geld gedurende 6 jaren genoten heeft d. zoodra de gemeente-ambtenaar met een totalen diensttijd van 15 jaren en meer, doch minder dan 25 jaren, zijn wacht geld gedurende*8 jaren genoten heelt; e. zoodra de gemeente-ambtenaar met een totalen diensttijd van 25 jaren en meer zijn wachtgeld gedurende 10 jaren genoten heeft; f. zoodra de gemeente-ambtenaar aanspraak kan maken op pensioen of van rijkswege in het genot van wachtgeld wordt gesteld; g. wanneer de gemeente-ambtenaar weigert een gemeente lijke betrekking te aanvaarden, waarvan de wedde gelijk is aan of hooger is dan de laatstelijk genoten bezoldiging. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd, boven den leeftijd van 18 jaren in dienst van de gemeente doorgebracht krachtens een vaste aanstelling," waarop door den heer van Stralen voorgesteld is een amen dement om dit artikel te doen vervallen en te vervangen door een nieuw artikel 4: «1. Het aantal jaren, waarover wachtgeld wordt uitgekeerd zal gelijk zijn aan het aantal dienstjaren, met een minimum van 3 jaren en een maximum van 10 jaren. Onder dienstjaren, in het vorig lid bedoeld, worden verstaan de dienstjaren, die in aanmerking komen voor pensioen. 2. Het wachtgeld vervalt echter, a. zoodra de gemeente-ambtenaar aanspraak kan maken op pensioen of van rijkswege in het genot van wachtgeld wordt gesteld. b. wanneer de gemeente-ambtenaar weigert een gemeente lijke betrekking te aanvaarden, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen en waarvan de wedde gelijk is aan of hooger is dan de laatstelijk genoten bezoldiging. 3. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd, boven den leeftijd van 18 jaren in dienst der Overheid doorgebracht, krachtens een vaste aanstelling." De Voorzitter. De heer van Stralen zal het zonder twijfel wel goedvinden, dat ik iets over zijn amendement in het midden breng alvorens ik hem het woord verleen tot toelich ting daarvan. Ofschoon het niet op mijn weg ligt om een amendement te verbeteren, zoo lijkt het mij toch dat ik dat in dit geval moet doen ten einde den goeden gang van zaken te bevorderen. Ik wensch natuurlijk niets te veranderen in het wezen van het amendement, maar er zijn eenige redactiefouten in en het eene gedeelte van het amendement is in strijd met het andere. In de ontwerp-verordening wordt overal gesproken van den diensttijd", terwijl de heer van Stralen in zijn amende ment spreekt van het aantal «dienstjaren". Nu is dit laatste fout. Jk zal voorlezen zooals het amendement zal moeten luiden, namelijk »De tijd, waarover wachtgeld wordt uitgekeerd, zal gelijk zijn aan den diensttijd, met een minimum van 3 jaren en een maximum van 10 jaren. Onder diensttijd in het vorig lid bedoeld, wordt verstaan de diensttijd, die in aanmerking komt voor pensioen". Het gedeelte van het amendement sub 3 kan dan vervallen, want dat is al begrepen onder «diensttijd, die in aanmerking komt voor pensioen". Voor pensioen komt ook tijdelijke dienst na 18 jaar in aanmerking, en ook diensttijd in een andere gemeente, bij het Rijk en de provincie doorgebracht. Alinea 3 is daarom fout; er staat: «krachtens een vaste aanstelling", maar dat bedoelt de heer van Stralen niet, deze wil dat alle dienst na 18 jaar, al is die tijdelijk, in aanmerking komt. Het amendement van den heer van Stralen wordt voldoende ondersteund en kan mitsdien een onderwerp van beraad slaging uitmaken. De heer van Stralen. M. d. V. Met de door u aangegeven wijziging van mijn amendement kan ik mij vereenigen. Ik meen, dat het het beste is het artikel in gedeelten in stem ming te brengen, omdat er verschillende principes in tot uiting komen. In het eerste lid gaat het om het aantal jaren, waarover wachtgeld zal worden uitgekeerd, en daaromtrent stellen wij voor dat dit gelijk zal zijn aan den diensttijd van den betrokken ambtenaar of werkman. Dan hebben wij in het tweede lid bedoeld te zeggen, dat onder diensttijd niet wordt verstaan de tijd, die in dienst van de gemeente wordt doorgebracht, maar de totale diensttijd in dienst der over heid doorgebracht, terwijl wij verder in b een aanvulling hebben voor het geval iemand weigert een gemeentelijke betrekking te aanvaarden. Burgemeester en Wethouders stellen aan een aan te bieden nieuwe betrekking alleen den eisch, dat de wedde gelijk moet zijn aan de laatste bezoldiging, maar wij meenen, dat ook andere omstandigheden in aanmer king moeten worden genomen omdat anders iemand tot het aanvaarden zou kunnen worden gedwongen van een betrek king, die niet passend voor hem is. Vandaar dat wij er hebben ingelascht, dat ook rekening moet worden gehouden met de persoonlijkheid en de omstandigheden van den betrokkene. Wat nu betreft het eerste principe, dat in ons amendement naar voren komt meenen wij, dat het billijk is het wachtgeld te verstrekken over een tijd, gelijk aan den diensttijd. De Lager Onderwijswet gaat nog veel verder en zegt, dat aan onderwijzers zal worden uitgekeerd een wachtgeld over een aantal jaren, bedragende het dubbele van hun diensttijd. Als wij dus volstaan met het alleen te geven over den werkelijken diensttijd, dan wijkt dat nog zeer ver af van hetgeen dienaangaande in deze Rijkswet bepaald is, en is er alles voor te zeggen, dat deze wijziging in het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangebracht. Wij hebben aangehouden het minimum van 3 jaren dat Burgemeester en YVethouders voorstellen en ook hebben wij niet het maximum van 10 jaren willen overschrijden, hoewel in de Lager Onderwijswet bepaald is, dat iemand met 10 dienstjaren en meer maar minder dan 25 gedurende 15 jaren wachtgeld geniet. Dus het Rijk gaat veel verder dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De bepaling, dat onder diensttijd wordt verstaan de dienst tijd, die in aanmerking komt voor pensioen, hebben wij woor delijk overgenomen uit de Lager Onderwijswet, waarin dat op precies dezelfde manier is bepaald. Wij meenen weder, dat, wat in die wet ten opzichte van onderwijzers wordt bepaald, ook mag dienen ten opzichte van een wachtgeld regeling voor gemeentepersoneel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 24