MAANDAG G FEBRUARI 1922. 81 geschiedt. Nu heb ik niet willen voorstellen twee jaar, maar ik zou toch gedurende een jaar het volle loon willen uitbe talen. Dit is heelemaal geen overdreven eisch, en wanneer daarna 70 wordt uitgekeerd is dat ook niet overdreven, want een uitkeering van 70 is al gering genoeg. Volgens de voorstellen van Burgemeester en Wethouders zullen velen, na zes maanden 80% te hebben gehad, het verder met 50 moeten doen, ook al kunnen zij geen andere betrekking vin den, want zij, die op wachtgeld worden gesteld, zullen voor het meerendeel menschen zijn, die nog geen vijf jaar in dienst zijn der gemeente. Daarom heb ik een nieuw artikel 3 voor gesteld, dat een eenvoudiger en billijker regeling bevat. De heer Oostdam. M. d. V. In tegenstelling met den heer van Stralen vind ik, dat Burgemeester en Wethouders groot gelijk hebben om niet een toekomstige wet tot basis te nemen, maar wel een regeling, die er al is, te meer waar deze reeds voor een deel van .het gemeentepersoneel geldt. Het zou verkeerd zijn een deel van het personeel ten aanzien van deze zaak anders te behandelen dan een ander deel. Laten wij bovendien, in afwachting dat de wet op den rechtstoestand tot stand komt, nu den voorzichtigen weg bewandelen en in aanmerking nemen, dat in vele gevallen de ambtenaren in betere positie verkeeren dan menigeen in de gemeente, die nooit aanspraak op wachtgeld zal kunnen maken, maar toch moet opdokken om het den bevoorrechten te verstrekken. Daarom geloof ik, dat Burgemeester en Wethouders goed doen met zich aan de bestaande wet te houden en vooral niet zoover te gaan als de heer van Stralen wenscht. Dit toch zou er op neerkomen dat iemand, die nog kort in gemeentedienst was, reeds kon rekenen op een pensioen. Dat lijkt mij werkelijk een beetje te royaal gehandeld met het geld van degenen, die niet iu een dergelijk gunstige positie verkeeren. Ik zal dus niet voor het amendement van den heer van Stralen kunnen stemmen. De heer Wilbrink. M. d. V. De heer van Stralen zorgt er voor, dat ik niet zwijgen kan over zijn amendement, want hij onderstelt dat ik niet weet dat de Regeering niet toestaat, dat de gemeente-ambtenaren ook nog werkloozenkassen vormen. Maar nu moet ik onderstellen, dat de heer van Stralen, hoewel hij secretaris is van den Leidschen Bestuurdersbond en dus op de hoogte moet zijn van de werkloozenkassen, niet weet, dat de gemeente-ambtenaren, ook als zij op wachtgeld gesteld zijn, in betere conditie verkeeren dan de menschen, die werk- löosheidsuitkeering krijgen, want die werkloozenuitkeeringen duren niet 6 maanden, gedurende welken termijn de gemeente eventueel 80 van het laatst genoten loon als wachtgeld zal uitkeeren, maar ten hoogste 8 weken. Ik moet veronderstellen, dat de heer van Stralen niet weet wat het verschil is tusschen een werkloozenuitkeering en een uitkeering van wachtgeld. Of heeft het geld zooveel meer waarde als het als werkloozen uitkeering genoten wordt? Ik kan op dit oogenblik die puzzle niet oplossen. Voor mij is hoofdzaak in het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat, als de op wachtgeld gestelde personen minder dan 5 jaren diensttijd hebben, zij als wachtgeld krijgen 50 van de laatstelijk genoten bezoldiging, gedurende 2 jaren, doch gedurende de eerste 6 maanden zal het niet minder mogen bedragen dan 80 De heer van Stralen zal het met mij eens zijn dat, gesteld al dat de Regeering ook geld beschikbaar stelde om werkloozen kassen te vormen voor de gemeente-ambtenaren, er dan toch zeer weinig gemeente-ambtenaren zouden zijn, die zich bij een werkloozenkas zouden aansluiten, want de menschen zouden heel gewoon zeggen: wij hebben een regeling dat, mochten wij op wachtgeld gesteld worden, wij voorloopig onderdak zijn. Wij behoeven dus in dit opzicht niet de schuld te geven aan de gemeente; de schuld zou bij de menschen zelf liggen. De heer van Stralen zegt: als er bijvoorbeeld aan de gasfabriek stokers ontslagen worden, wat moeten die dan gaan beginnen? Ik wil vragen: wat hebben die menschen gedaan eer zij stoker werden aan de gasfabriek? Ik kan het niet beoordeelen. De een zal dit bedrijf, de ander dat bedrijf uitgeoefend hebben; ik kan niet zeggen, wat die menschen dan zouden moeten gaan doen. Voor het meerendeel zijn het hier sjouwerlieden geweest en als zij uit de stokerij komen dan zullen zij wel weder sjouwers worden. Ik geef toe, dat zal niet best gaan voor menschen, die 25 dienstjaren hebben, maar daartegenover staat dat iemand met zoo langen diensttijd gedurende 10 jaren op wachtgeld gesteld wordt en dat daarna wel zijn pensioen zal ingaan. Voor hen, die minder dan 5 jaren diensttijd hebben, kan dit bezwaar niet gelden; die zullen het oude ambacht, dat zij voorheen hebben uitgeoefend, weder kunnen opnemen. Het kan eenige weken moeilijk zijn; ik zeg niet, dat men dadelijk kan invallenmaar die menschen hebben twee jaar den tijd om naar iets uit te zien. Als ik 2 jaren zonder werk ben dan lig ik al op apengapen. De heer de Lange. M. d. V. Ik hoor hier telkens een beroep doen op Rijksregelingen. In Staatsblad no. 1376 van 24 December 1921, dus van zeer recenten datum, wordt onder andere opnieuw geregeld het wachtgeld voor Rijkswerklieden in vasten dienst bij eervol ontslag anders dan wegens toekenning van pensioen. Volgens die regeling wordt toegekend 2/a van het laatstelijk genoten loon voor een werkman, die niet langer dan 4 jaren in dienst is, gedurende 10 weken; voor een werkman, die niet meer dan 9 jaren in dienst is, gedurende 20 wekenvoor een werkman, die niet meer dan 14 jaren in dienst is, gedurende 30 wekenen voor een werkman, die meer dan 25 jaren in dienst is, gedurende 52 weken, met een geringe verlenging voor hen, die bij het ontslag 41 jaar zijn of ouder. Ik releveer dit, omdat wij hier nu iets hebben wat werke lijkheid is en daar gaat de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde wachtgeldregeling ver boven uit. De heer Pera. M. d. V. De heer van Stralen zegt, dat er geen rekening is gehouden met de geuite wenschen en dan spreekt hij van het geven van een wachtgeld ten bedrage van een jaar vol loon. Maar mij is niet duidelijk, waarom hier vol loon gegeven zou moeten worden, terwijl hij bij werk- loozen niet wil weten van uitkeeringen ten bedrage van het volle loon, want dat was volgens hem toch al te zeer in strijd rnet goede logica, dat werkloozen, die niets verrichten, hetzelfde loon zouden ontvangen als degenendie geregeld hun werk doen. Overigens moet ik de aanneming van het door den heer van Stralen voorgestelde artikel ten sterkste ontraden. Hij wil het doen voorkomen alsof degenen, die ontslagen worden, een recht hebben, maar ik moet betwisten dat er niets voor hen gedaan wordt. Dat wordt toch door daden anders getoond. Nu zegt de heer van Stralen, dat de gemeente beter moet zorgen voor haar ambtenaren dan particulieren zorgen voor hun onderhebbenden. Maar welk verschil is er in dit opzicht tusschen de gemeente en een particulier? Hij houdt van zijn standpunt geheel juist geen rekening met de kosten. Maar wij zeggen, dat er zeer zeker ook met het geld rekening moet worden gehouden. Waar telkens gezegd wordt dat ook de gemeente Leiden in nood verkeert en dat men eigenlijk niet weet hoe alles moet worden betaald zonder de belastingen op te drijven tot een hoogte, die eenvoudig niet toe te passen is, daar heeft de Raad ook zeer zeker den duren plicht om rekening te houden met de financieele lasten, die de gevolgen zullen zijn van een voorstel. Daar komt bij, dat Burgemeester en Wethouders het stand punt ingenomen hebben, dat ook te Amsterdam is ingenomen, namelijk dat voor langere diensttijden meer zal worden betaald, bij 25 jaar dienst tot 90%. Mij dunkt dit een goede regeling, dat menschen met korteren diensttijd ook een lager wacht geld krijgen. Ik moet dus in elk geval de aanneming van het voorstel van den heer van Stralen sterk ontraden, want men legt daarmede een verplichting op de gemeente, waarvan het de vraag is of zij wel uitvoerbaar is. In dit opzicht heeft ook de heer Oostdarn zeer juist gesproken. De heer van Stralen. M. d. V. Een enkele opmerking. De heeren Wilbrink en Oostdam zijn vrij tevreden met hetgeen door Burgemeester en Wethouders ten opzichte van op wachtgeld gesteld gemeentepersoneel wordt voorgesteld, maar ik kan het niet aannemelijk achten. De heer de Lange heeft voorgelezen wat in een regeling betreffende de rijkswerklieden staat. Ik weet niet op welke rijkswerklieden clat slaat, maar ik geloof ook niet, dat wij ons daarmede moeten bezighouden. Men kan ons op allerlei wijzen trachten aan te toonen, dat wat wij vragen overdreven is, maar de heer de Lange zal toch niet zoover willen gaan, dat hij voldoende acht wat hij heeft voorgelezen als hetgeen zal worden gegeven aan rijks werklieden, die op wachtgeld worden gesteld. Een uitkeering van tien weken te geven aan personen in dienst van de overheid acht ik schandelijk. Hetzelfde wil ik doen opmerken aan den heer Pera, die tegen mij tracht uit te spelen, dat ik mij verklaard heb tegen uitkeering van het volle loon aan werkloozen, terwijl ik nu voorstel om aan op wachtgeld gesteld personeel gedurende een jaar het volle loon uit te keeren. Dat kan de heer Pera misschien niet van mij begrijpen, maar ik heb het met volle overtuiging gedaan: ik ben van meening, dat dg gemeente tot plicht heeft om gedurende zekeren tijd, die niet te kort mag zijn, de menschen geen loonderving te doen lijden. De menschen stellen zich zelf niet op wachtgeld maar de gemeente doet het. Wanneer men de gemeente op één lijn stelt met andere werkgevers, die hun arbeiders als niets anders dan winst objecten beschouwen, welke zij gebruiken zoolang zij ze ge bruiken kunnen en die hen op straat trappen als zij ze niet meer gebruiken kunnen, dan zijn wij natuurlijk uitgeredeneerd. Maar ik meen toch altijd nog te mogen verwachten, dat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 23