78
MAANDAG 6 FEBRUARI 1922.
ten slotte is in de commissie zonder stemming besloten om
het ontwerp aan Burgemeester en Wethouders terug te zenden,
natuurlijk niet met de bedoeling dat het ongewijzigd in den
Raad zou worden gebracht, maar met de bedoeling dat Burge
meester en Wethouders het zouden omwerken en er daarna
weder mede zouden komen in de commissie, liefst in de
gecombineerde vergadering van de beide commissies. Waar
nu de organisatie-vertegenwoordigers in de commissie en ook
verschillende diensthoofden principieele bezwaren hadden tegen
het ontwerp, mag het toch idet worden afgekeurd, dat de
commissie wenschte dat hét ontwerp, alvorens er verder over
te spreken, wat zijn principieelen grondslag betreft, zou worden
veranderd.
Ik zou hier kunnen voorlezen wat enkele hoofden van.
dienst hebben gezegd. Zoo heeft de heer Overvoorde zeer
duidelijk te kennen gegeven, dat hij bezwaar heeft tegen
verschillende bepalingen in dit ontwerp. De heer de Blauw
kan zich vereenigen met de tegen het ontwerp ingebrachte
bezwaren en wijst er op, dat de regeling voor alle oudere
ambtenaren met een korten diensttijd in deze gemeente zeer
ongunstig is, waarmede hij bedoelt, dat niet alleen de dienst
jaren in gemeentedienst doorgebracht, maar ook alle dienst
jaren in overheidsdienst doorgebracht, zouden moeten mede
tellen voor de bepaling van het aantal jaren waarvoor wachtgeld
ware te verstrekken.
Als deze hoofden van takken van dienst onderschrijven de
bezwaren, welke naar voren zijn gekomen, dan moet de heer
Pera het hier niet voorstellen alsof het weder die stoute
ambtenaren waren, die zich natuurlijk niet konden vereenigen
met hetgeen door Burgemeester en Wethouders in de com
missie is gebracht.
Wat de heer Pera omtrent de werklieden heeft gezegd is
niet juist. Wel is waar hebben de werkliedenorganisaties hare
erkentelijkheid uitgesproken, maar dat betrof niet den inhoud
van het ontwerp; want dan zou het al zeer eigenaardig zijn
dat zij later met zoovele bezwaren er tegen gekomen zijn;
zij hebben hare erkentelijkheid alleen betuigd over de spoedige
indiening van het ontwerp bij de commissie. Dit spruit hieruit
voort, dat de werklieden nog meer direct belang hebben bij
het. tot stand komen van een wachtgeldregeling dan de
ambtenaren. Men weet toch, hoe het er bij de Lichtfabrieken
mede gesteld is. De toestand is deze, dat gewacht wordt met
het brengen van revisie in de wachtgeldregeling voor tijdelijk
personeel wat betreft het bedrag van het wachtgeld, totdat
de wachtgeldregeling voor bet vast aangesteld personeel is
herzien. Dat is de aanleiding geweest voor de werklieden
organisaties om in de commissie hare erkentelijkheid uit te
sprekenmaar zij hebben dezelfde bezwaren als de ambte
naren tegen den inhoud van het ontwerp van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Pera heeft tegen mij uitgespeeld den Amsterdam-
schen Wethouder de Miranda. Hij heeft waarschijnlijk willen
betoogen, dat die het met hem eens is, maar ik kan mij dat
slecht voorstellen, want te Amsterdam bestaat, waarschijnlijk
ook met medewerking van dien Wethouder, een regeling van
het georganiseerd overleg, welke de volle goedkeuring van
alle betrokken organisaties kan wegdragen en ook de instem
ming heeft van den geheelen Amsterdamschen Raad. Zulk
een toestand bestaat daar; en als de heer Pera er in slaagt
hier ten aanzien van het georganiseerd overleg een toestand
te scheppen waarmede ook de Leidsche Raad zich unaniem
kan vereenigen, dan feliciteer ik den Wethouder; dan is hij
een heel stuk verder dan thans. Op dit oogenblik is hij
slechts zoover, dat hij voortdurend den onwil en de ontstem
ming van de vertegenwoordigers der organisaties opwekt,
omdat hij zich in de commissie gedraagt op een wijze, die
heelemaal niet goed is; omdat hij daar volstaat met te zeggen,
na de ingebrachte bezwaren aangehoord te hebben: ik zal
ze overbrengen aan het college van Burgemeester en Wet
houders, en zelfs niet poogt om in die commissie tot over
eenstemming te komen.
De heer Pera moge het doen voorkomen, alsof deze instel
ling zoo buitengewoon goed werkt, in de practijk blijkt dat
toch niet. Wij hebben een geheel andere opvatting van een
democratische instelling zooals dit instituut moet zijn. Als
men dergelijke opvatting heeft, dan volstaat men niet met
in die vergaderingen aan te hooren wat de bezwaren der
organisaties zijn en de boodschap te zeggen, dat zij er wel
later van zullen hooren, en dan, terwijl de organisaties er
later van op deze manier van hooren dat hetgeen in de com -
missie is verlangd daar niet weder wordt teruggebracht, dood
leuk bij den Raad te komen met een ontwerp, met volkomen
uitschakeling van de commissie. Dat wpkt de grootste ontstem
ming op van de ambtenaren en in dit opzicht is geen enkel
motief aan te voeren voor de verdediging van de houding
van den Wethouder.
De Wethouder zegt, dat te Amsterdam niet het wetsont
werp van de Regeering gevolgd is en heeft verder betoogd,
dat de hier voorgestelde regeling gunstig afsteekt bij die te
Amsterdam; zoo wees hij erop, dat te Leiden het wachtgeld
aan de menschen zal uitgekeerd worden vanaf het 18e jaar
terwijl dat te Amsterdam alleen geschiedt aan menschen, die
23 jaar geworden zijn.
Ik geef den Wethouder toe, dat men te Amsterdam niet
het wetsontwerp van de Regeering gevolgd heeft, maar hij
is onjuist in zijne mededeeling, dat, als te Amsterdam wacht
geld wordt toegekend, het slechts toegekend wordt met
medetelling van de jaren boven den 23-jarigen leeftijd.
Ik heb hier voor mij de Amsterdamsche regeling, zooals
die aan den Raad is voorgelegd, en daarin staat duidelijk,
dat Burgemeester en Wethouders lossen en vasten dienst
wenschen te doen medetellen van den 18-jarigen leeftijd af.
Dat is dus niet tegen te spreken met hetgeen de Wethouder
van Amsterdam heeft gezegd. Ik heb hier ook de Haagsche
verordening en als de Wethouder daaruit wat had voorgelezen
en dat had vergeleken met wat hier wordt voorgesteld, dan
zouden wij beter met elkander kunnen spreken. Want de
Haagsche regeling is veel vrijgeviger, en wanneer u nu die
tot grondslag hadt genomen, zou een dergelijke critiek achter
wege zijn gebleven.
De Voorzitter. U hebt zelf Amsterdam genoemd. Amster
dam, Den Haag en Rotterdam. Maar in Amsterdam heelt men
geen recht, zooals de heer Pera heeft opgemerkt.
De heer van Stralen. Daarom zeg ik ook, dat hij daaruit
niet moet distilleeren, dat de Amsterdamsche regeling slechter
is dan die te Leiden. U hebt mij belet over de artikelen te
spreken, maar ik zal straks kuunen aantoonen, dat de Amster
damsche regeling beter is, al zou het alleen maar zijn omdat
daar het eerste jaar de volle wedde wordt uitgekeerd en verder
70 in plaats van 50 °/o. Maar dat vergeet de Wethouder,
en als hij nu zegt, dat ik Amsterdam heb genoemd, is dat wel
zoo, maar de Wethouder heeft volstaan met te wyzen op een
minder gunstige bepaling in de Amsterdamsche regeling, maar
is in gebreke gebleven om te zeggen, waarin zij beter is dan
de Leidsche.
De Voorzitter. De algemeene beschouwing van den heer
Perais, dat in Amsterdam geen enkel recht bestaat. Daar kan het
wachtgeld alleen worden toegekend door Burgemeester en
Wethouders, zonder dat men er eenig recht op heeft. U zegt,
om maar één ding te noemen, dat men daar minstens een
jaar het volle loon krijgt. Maar dat is niet zoo: het is ge
durende ten minste drie maanden, terwijl overigens het wacht
geld verhoogd worden kan bij langeren dienst.
De heer van Stralen. Maar nu durf ik meer afgaan op
wat Burgemeester en Wethouders te Amsterdam kunnen doen
dan op hetgeen door het Leidsche Gemeentebestuur zal wor
den gedaan. Die vaagheid van de Amsterdamsche regeling
zou ik, zijnde in Amsterdam, wel voor mijn rekening durven
nemen, maar hier niet.
Ik kan hiermede vrijwel volstaan. Wat de heer üostdam
heeft gezegd, gaat er eigenlijk naast. Hij heeft getoond, dat
volgens onze opvatting Burgemeester en Wethouders de
boodschaploopers van den Raad zouden moeten zijn. Maar
dat is een vergelijking, die niet opgaat, en hij geeft er alleen
door te kennen, dat hij niet begrijpt de strekking van een
instituut als dat van het georganiseerd overleg. Men moet
daaronder meer verstaan dan alleen dat de organisaties de
gelegenheid krijgen te kennen te geven wat zij gaarne willen,
terwijl dan Burgemeester en Wethouders zelfstandig, als ware
er geen advies gekomen, hun houding kunnen bepalen. Dan
zouden wij den vroegeren toestand van commissies ad hoe
ook wel, hebben kunnen bandhaven, want toen was er ook
wel gelegenheid voor de organisaties om aan zulk een com
missie haar bezwaren kenbaar te maken en op verbeteringen
aan te dringen. Als u aan het georganiseerd overleg niet meer
waarde hecht dan aan hetgeen er vroeger is geweest, kunnen
wij met u niet discussieeren, want dan ziet u niet in waarom
het gaat. Ten opzichte van de arbeidsvoorwaarden moeten
mijns inziens de ambtenaren in dienst van de gemeente even
goed recht hebben op medezeggenschap als dat in het parti
culier bedrijf de organisaties van werkgevers en werklieden
op gelijken voet met elkander beraadslagen, maar u wilt hun
alleen het recht toekennen om bij bepaalde gelegenheden hun
wenschen naar voren te brengen, terwijl dan verder het
college van Burgemeester en Wethouders en de Raad daar
mede niets te maken hebben en volkomen los van de besprekingen
moeten kunnen bepalen wat er zal geschieden.
Dat is lijnrecht tegenover onze opvatting in en daarom zal
ik het te dezer zake niet met den heer Oostdam eens worden.
De heer Pera heeft ook nog gezegd, dat een wachtgeld
regeling nog niet in zoo heel veel plaatsen bestond. Ik heb
hier bij mij een vrij omvangrijke lijst van gemeenten in ons
land het zijn er waarschijnlijk meer dan den Wethouder
bekend is waar bepalingen getroffen zijn omtrent het
verleenen van wachtgeld aan gemeentepersoneel.