MAANDAG 6 FEBRUARI 1922. 77 Ik vind dit een zoo averechtsche manier van handelen, dat ik zulks niet als zeer ernstig kan beschouwen. Waarom moeten wij er hierover gaan spreken, terwijl de heeren het zelf in het georganiseerd overleg niet wenschten te doen? Dat is een miskenning van het gansche instituut van het georganiseerd overleg. Misleid door het verkeerde voorbeeld van de ambtenaren komen de werklieden ook nog met adressen bij den Raad, en wel in combinatie met de ambtenaren. Ten laatste kan men op die manier aan de zaak geen touw meer vastknoopen. Ik vraag op grond van een en ander: wat hebben wij aan het georganiseerd overleg, als men toch bij den Raad komt met wenschen? Dan kunnen wij het wel afschaffen en weder op de oude manier gaan werken. Zoo geeft het toch niets. Ik zou er toe overhellen om die later ingekomen adressen maar ter zijde te laten en mij te bepalen tot datgene wat werkelijk uit het georganiseerd overleg is voortgekomen. Ik meen, dat Burgemeester en Wethouders in de Ingekomen Stukken behoorlijk en duidelijk, zij het niet uitvoerig, hebben weergegeven datgene wat gezegd is in het georganiseerd overleg en wat daartegenover hunne meening is. Met de meening, welke Burgemeester en Wethouders daarop baseeren, hebben wij hier te maken en niet met de dingen, welke naderhand worden ingediend bij den Raad, vooral niet als zulks geschiedt door menschen, die eerst geweigerd hebben behoorlijk samen te werken De Voorzitter. De heer üostdam gaat toch voortdurend door op het georganiseerd overleg. De heer Oostdam. M. d. V. Ik ben er nu precies. Ik dank u. De Voorzitter. Het zou mij het meest dankbaar stemmen als men zich bij de zaak hield, die aan de orde was. De heer van Stralen. M. d. V. Ik constateer, dat de heer üostdam niets over de verordening zelf gezegd heeft. De Voorzitter. De heer Oostdam zou over het georga niseerd overleg waarschijnlijk heelemaal niet gesproken hebben als de heer van Stralen daarmede niet begonnen was. De heer Pera. M. d. V. Ik wil eerst opmerken, dat er geen bijzondere aanleiding is voor een nieuwe wachtgeldregeling, in zooverre als wij in Leiden niet .in omstandigheden verkeeren dat er uitzicht bestaat dat ambenaren of werklieden zullen worden ontslagen. Dat dit op meerdere plaatsen zoo is blijkt uit Utrecht en Dordrecht, waar tot hiertoe geen wachtgeld regeling bestaat. Nu is voor het vaststellen van regelingen ten behoeve van het dienstpersoneel ook hier in Leiden tot stand gekomen wat men noemt het georganiseerd overleg, waarvan door den heer van Stralen is gezegd, dat het volstrekt niet goed werkt, waarbij hij de noodige afkeuring voegt aan het adres van den Voorzitter. In dat opzicht moet ik opmerken, dat men tweeërlei standpunt kan innemen ten aanzien van dat georganiseerd overleg. Sommigen zijn van oordeel, dat de rege lingen eigenlijk moeten worden afgehandeld in de vergaderingen van de verschillende organisaties, waarin dan het gemeente bestuur ook een plaats heeft. De algemeene opinie echter is, dat het resultaat der besprekingen in die vergaderingen niet anders is te beschouwen dan als een advies aan het college van Burgemeester en Wethouders. Dat standpunt wordt ook inge nomen door ons college van Burgemeester en Wethouders, en ook bijvoorbeeld door het orgaan van de Christelijke belas tingambtenaren, dat zegt dat de besluiten van die vergaderingen een adviseerend karakter moeten hebben, dat er bij alle leden noodig is een ernstig verantwoordelijkheidsbesef, dat er gelet moet worden op de financieele consequenties en dat in laatste instantie de Overheid toch verantwoordelijk blijft. Wanneer men de zaak zoo beschouwt krijgt het resultaat van de besprekingen in die vergaderingen een geheel andere betee- kenis dan wat door den heer van Stralen gewenscht wordt. Dezelfde beschouwing omtrent het georganiseerd overleg is kort geleden ook erkend geworden in De Socialistische Gids", in een stuk van den heer de Miranda, die van a tot z instemt met hetgeen ik zoo pas heb medegedeeld als het oordeel van het orgaan van de Christelijke belastingambtenaren. De heer de Miranda verklaart, dat loon, praestatie, prijzen en productie nooit uit het oog mogen worden verloren. Hij zegt, dat de vakorganisaties enkel rekening houden met eigen belang en dat de loonregelingen, die bestaan, veel meer zijn ten gunste van de werklieden dan ten gunste van de bedrijven. De arbeiders vragen nooit wat mogelijk is en nemen alles maar aan, alsof wat zij vragen kan worden uitgevoerd. In de laatste vergadering van de ambtenaren had ik dan ook de gelegenheid om te hooren, dat Burgemeester en Wethouders de ambte naren gerust konden volgen. Men meent dus, dat Burgemeester en Wethouders zich moeten laten leiden door de ambtenaren en maar moeten toestaan wat zij vragen. Maar ik zou zeggen dat als dat zou gebeuren het hoog tijd zou worden voor den Raad om de Wethouders weg te jagen. Wat nu aangaat het verschil tusschen de uitspraken van de ambtenaren en de werklieden wil ik dit zeggen. Er is een vergadering gehouden met de werkliedenorgani saties. Die zijn begonnen met het uitspreken harerzijds van een woord van erkentelijkheid voor de verbeteringen, welke in het voorstel van Burgemeester en Wethouders te vinden waren in vergelijking met de bestaande regeling. Het eerste woord, dat ik van de ambtenaren te hooren kreeg, was: het voorstel, dat wij van Burgemeester'en Wethouders ontvangen hebben, kan geen-onderwerp van bespreking uitmaken. Toen heb ik gezegdwelnu mijne heeren, ik zal de boodschap aan .Burgemeester en Wethouders overbrengen. Dat was de aan gewezen weg. Ik kwam in die vergadering vanwege het college met een voorstel en er werd gezegddat kan geen onderwerp van bespreking uitmaken. Toen had ik afgedaan en kon ik de boodschap overbrengen om te overleggen wat wij verder zouden doen. Er is gezegd, dat wij hadden moeten volgen het wetsontwerp van de Regeering. Dat wetsontwerp heeft veel afkeuring gehad en overal is de vraag gerezen, of het ooit wet zou worden. Ook te Amsterdam heeft men dat wetsontwerp niet gevolgd, mede omdat men er bepaalde aanmerking op had. De heer van Stralen heeft zeer nadrukkelijk gezegd, dat ons ontwerp ongunstiger was voor het personeel dan de Amsterdamsche regeling; maar in de eerste plaats dient de nadruk er op gelegd te worden, dat de Amsterdamsche ver ordening zegt, dat Burgemeester en Wethouders wachtgeld kunnen verleenen. Dus daar hangt elke,beslissing af van het oordeel van Burgemeester en Wethouders in verband met de omstandigheden waarin men in zeker geval verkeert. Het ontwerp van Burgemeester en Wethouders hier verklaart daarentegen, dat de menschen wachtgeld zullen ontvangen. Ik zou zeggen, dat dit al een punt is van zoo groot ver schil en dan ten gunste van Leiden, dat dit toch eerlijkheids halve door den heer van Stralen genoemd had mogen worden. Verder brengt Amsterdam niet in rekening den leeftijd beneden 23 jaren, Leiden begint met boven 21 jaar. Dus op dit stuk is onze regeling gunstiger dan de Amsterdamsche regeling. Dan begint de Amsterdamsche regeling de jaren te tellen boven 23 jaren, de Leidsche regeling begint de jaren te tellen boven 18 jaar. Wanneer dergelijke dingen gepasseerd worden en daarvan geen notitie genomen wordt, dan weet ik niet precies meer op wat voor wijze wij tot een goede vergelijking zullen komen. Aan de verlangens te voldoen, die door de ambtenaren zijn gesteld, is onmogelijk. De heer de Miranda zegt dan ook, dat het streven is, om iemand in gemeentedienst zijn hokje te bezorgen, waarin hij zijn leven lang blijft, geheel afgezien van hetgeen hij praesteert en wie hij overigens is. Ook hier is dit reeds in de vergaderingen, die ik met de organisaties gehad heb, uitgesproken. Maar wanneer men zulke hooge eischen gaat stellen, dan-zou ik wel eens willen weten op welke manier de vertegenwoordigers van de gemeente ooit een regeling kunnen maken; omdat men eenvoudig aan de gemeente zulke eischen stelt, dat er niet aan te voldoen is. En nu bedoel ik niet iets onaangenaams te zeggen, maar het is een feit dat de Raad, zooals deze is samengesteld, in tweeën is te scheiden. Er is een groep leden, die als de heer van Stralen zegt, een bepaald deel van de inwoners der gemeente te vertegenwoordigen, terwijl het grootste deel van de leden nog altijd meent, dat zij moeten vertegenwoordigen de geheele burgerij en als zoodanig rekening moeten houden met allerlei behoeften en moeten zorgen, dat er geen onbillijkheden worden begaan. ïk meen hiermede in hoofdzaak de gemaakte opmerkingen te hebben beantwoord. Ik ben den heer Oostdam erkentelijk voor hetgeen hij heeft gezegd, daar dit getuigt van een gezond inzicht. Alleen wil ik dit nog even opmerken. De heer van Stralen heeft gevraagd, wat er gebeuren zal bij het ontstaan van vacatures, en daarop antwoord ik, want die vraag is ook gedaan in het georganiseerd overleg: wij zouden wel groote dwazen zijn wanneer wij niet aan degenen, die op wachtgeld gesteld zijn, zooveel mogelijk een plaats inruimden in het gewone werk van de gemeente. Wij dienen er echter ook op te letten, dat wij voor de verschillende werkzaam heden personen krijgen, die geschikt zijn. Ik zal het voor het oogenblik hierbij laten. De heer van Stralen. M. d. V. Ik zal .in het kort de opmerkingen van den heer Pera beantwoorden. Hij heeft gepoogd de voorstelling te geven alsof de ambtenaren, die in die commissie zitten, een houding hebben aangenomen, die sterk is af te kepren, maar dat is toch een eenigszins scheeve voorstelling. In die ambtenartncommissie waren het niet alleen de vertegenwoordigers van de ambtenaren, die bezwaar hadden tegen het ontwerp, maar ook verschillende diensthoofden, en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 19