76
MAANDAG 6 FEBRUARI 1922.
kelijk de bedragen van het wachtgeld, zelfs nog maar gedeel
telijk, maar overigens hebben zij uit die wet ongeveer niets
overgenomen. Zij hebben er ook niet uit overgenomen de
bepaling, die in de wachtgeldregeling van de Lager Onder
wijswet voorkomt, dat als diensttijd wordt beschouwd de tijd,
die voor pensioen in aanmerking komt. En ook wat betreft
het aantal jaren, waarover wachtgeld wordt uitgekeerd, heeft
het college van Burgemeester en Wethouders evenmin de
Lager Onderwijswet gevolgd, maar wijken zij daarvan bui
tengewoon ver af.
Zij hebben in hun praeadvies gezegd, dat zij gevolgd heb
ben het voetspoor van den Haag en Amsterdam, die deze
regeling alleen voor vast aangestelden hebben getroffen, maar
even later is het college het spoor weder geheel bijster en
volgt het weder een ander spoor. Burgemeester en Wethou
ders lijken wel padvinders en zij maken een regeling, welke
bij de regelingen van den Haag en Amsterdam zeer ver
achterstaat.
Daarom is het absoluut noodzakelijk, dat dit ontwerp
gedurende deze behandeling hier belangrijk wordt verbeterd,
'en met het oog daarop heb ik eenige amendementen inge
diend.
Zooals bekend heb ik een amendement ingediend, dat
De Voorzitter. Dat komt eerst bij de artikelen te pas. Bij
de artikelen eerst kan ik vragen, of de amendementen al dan
niet ondersteund worden.
De heer van Stralen, fk wil alleen even aanduiden....
De Voorzitter. Gaat u toch niet altijd tegen mijn leiding inU
hebt amendementen ingediend op de artikelen en die moeten
toegelicht worden als die artikelen aan de orde zijn.
De heer van Stralen. M. d. V. U houdt er ook zoo een
eigenaardige leiding op na! Het is niet mijne bedoeling de
amendementen nu al te verdedigen, fk wil alleen mededeeling
doen van de amendementen, die ik ter zake van de artikelen
heb voorgesteld. Dat mag toch zeker wel?
Ik zal mij dan naar uw wenk gedragen en mij bepalen
tot de zaken, welke bij de algemeene beschouwingen besproken
behooren te worden.
Ik wil de vraag stellen, hoe Burgemeester en Wethouders
denken te handelen in het geval dat gemeentepersoneel, hetzij
ambtenaren hetzij werklieden, op wachtgeld gesteld is en in
een of anderen tak van gemeentedienst een vacature ontstaat.
Zal er dan voor gezorgd worden, dat die vacature wordt aan
gevuld zoo eenigszins mogelijk uit het op wachtgeld gesteld
personeel? Zou het niet gewenscht zijn, dat er een bepaald
bureau tot stand komt, waar ingeschreven worden alle op
wachtgeld gestelde personen en waarbij dan de bedrijfshoofden
zich kunnen vervoegen als in hun bepaalde afdeeling een
ambtenaar of werkman aangesteld moet worden?
Ten slotte heb ik in dit ontwerp niets gevonden met be
trekking tot het niet vast aangesteld personeel. Door ons is
reeds bij een vorige gelegenheid betoogd, dat het wenschelijk
en noodzakelijk is dat een wachtgeldregeling tot stand komt
voor het tijdelijk personeel in dienst van de gemeente, juist
omdat te Leiden, en vooral aan de Lichtfabrieken, altijd een
politiek is gevolgd van zooveel mogelijk personeel los of tijdelijk
aan te stellen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat menschen
met 6 en meer dienstjaren altijd nog als tijdelijk of als los
beschouwd worden. Daarom is het noodzakelijk, dat ook voor
dergelijke personen een wachtgeldregeling tot stand komt,
Nu zal men mij misschien tegemoet voeren, dat dergelijke
wachtgeldregeling voor dat personeel reeds bestaat: dat is mij
bekend: maar ik acht het noodzakelijk, dat dergelijke regeling
voor tijdelijk personeel niet wordt vastgesteld door een bedrijfs-
hoofd van een of anderen tak van dienst of door een bepaalde
commissie, doch door den Raad zelf. Als ik zie de bepalingen,
welke zijn getroffen ten opzichte van het tijdelijk personeel
aan de Lichtfabrieken, dat binnen kort ontslagen zal worden,
dan vind ik het te meer noodzakelijk dat ook door den Raad
wordt voorgeschreven, welke wachtgeldregeling voor dat
personeel zal getroffen worden.
Ik wensch ten opzichte van deze zaak een motie in te
dienen van den volgenden inhoud:
»De Raad, van oordeel dat een aparte wachtgeldregeling
voor niet vast aangesteld gemeentepersoneel gewenscht is,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit zoodanige regeling
te ontwerpen en aan den Raad voor te leggen."
De motie van den heer van Stralen wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. In andere plaatsen bestaat voor zoover ik weet
geen wachtgeldregeling voor tijdelijke ambtenaren en werklie
den. Zooals de heer van Stralen terecht heeft opgemerkt is
het nu bij de Lichtfabrieken wel een bijzondere toestand, en
nu meenen Burgemeester en Wethouders dat voor bijzondere
toestanden ook bijzondere maatregelen noodig zijn.
Nu is deze motie vrij in het algemeen gesteld en dus geloof
ik niet, dat wij haar heden avond kunnen behandelen. Zooals
de heeren zien staan Burgemeester en Wethouders er in beginsel
niet geheel afwijzend tegenover, maar wij kunnen niet uitmaken
of deze motie in haar geheel aannemelijk is. Zooals de motie
luidt zou er voor alle tijdelijke werklieden en ambtenaren een
wachtgeldregeling moeten komen. Dat is iets anders dan een
wachtgeldregeling alleen voor het personeel van de Licht
fabrieken. Wij moeten dus nagaan in hoeverre aan de motie
gevolg gegeven kan worden. Ook bij de Lichtfabrieken zijn
verschillende gevallen, namelijk bij het ontslag, dat nu plaats
heeft wegens het verbouwen van de gasfabriek, of later als de
nieuwe labriek in gebruik genomen is. En zoo zijn er allerlei
zaken mogelijk. Ik stel daarom voor deze motie te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Dit
lijkt mij het verstandigste. Wij krijgen anders een verward
debat, en zooals ik reeds bij voorbaat gezegd heb: Burgemeester
en Wethouders meenen ook, dat Leiden in dezen no. 1 kan
zijn ik zie den heer van Eek al glunderen om voor de
ambtenaren en werklieden, die in bijzondere omstandigheden
verkeeren, een bijzondere regeling te treffen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik wil iets zeggen over het
georganiseerd overleg in verband met deze verordening. Ik
heb mij ook afgevraagd, gezien de verschillende stukken,
welke wij thuis hebben gekregen: wat hebben wij eigenlijk
aan dat georganiseerd overleg? Ik had mij voorgesteld, dat
wij door dat nieuwe instituut zouden verkrijgen bekorting
van de discussies in den Raad en vergemakkelijking van de
beoordeeling der voorstellen.
De heer van Stralen zegt, dat dit ook had gekund. Hij
stelt zich blijkbaar voor, dat Burgemeester en Wethouders
eenvoudig aan den Raad zouden voorleggen hetgeen door de
commissie voor georganiseerd overleg zou zijn ontworpen. Hij
wil dus de verantwoordelijkheid van Burgemeester en Wet
houders eigenlijk uitschakelen en die verantwoordelijkheid
leggen bij de commissie voor georganiseerd overleg.
Dit rijmt intusschen niet te best met zijn eigen woorden.
Immers, hij maakt zich zoo bezorgd over Wethouder Pera:
deze mag niet zijn de gewone boodschaplooper van de com
missie naar Burgemeester en Wethouders. Maar hij zou het
wel uitstekend vinden, als Burgemeester en Wethouders de
gewone boodschaploopers wilden zijn van de commissie
naar den Raad. Dit gaat echter niet op. Aan het instituut
van het georganiseerd overleg ligt niet ten grondslag, dat de
verantwoordelijkheid zal komen te liggen bij de commissie
voor dit overleg, maar dit instituut is alleen ingesteld om
het contact met Burgemeester en Wethouders en den Raad
te vergemakkelijken. Men kan beter in zoo'n commissie de
verschillende zaken bespreken dan dat alle wenschen per
adres gericht moeten worden tot den Raad en dan hier be
sproken moeten worden, zonder dat de rechtstreeksch des
kundigen en belanghebbenden zich daarover zelf hebben
kunnen uitlaten.
Aldus beschouwd kan de voorbereiding in een commissie
voor georganiseerd overleg zeer uitstekend werken, maar
Burgemeester en Wethouders behouden desniettemin hunne
volle verantwoordelijkheid en zijn niet gehouden om maar
over te nemen hetgeen daar wordt goedgekeurd.
De Voorzitter. Ik moet u, even goed als ik zoo straks
den heer van Stralen deed, verzoeken om ten opzichte van
dit punt kortheid te betrachten.
De heer Oostdam. M. d. V. U hebt groot gelijk en heeft
het juiste moment gekozen voor uw opmerking; ik ben namelijk
op dit oogenblik aangeland bij de verordening.
Wat hebben wij nu zien gebeuren? In plaats dat men
medewerkte om tot een goed resultaat te komen in de com
missie voor georganiseerd overleg, weigerde gewoonweg de
Algemeene Ambtenarencommissie om met Burgemeester en
Wethouders of met den Wethouder samen te werken. Die
heeren zeggen eenvoudig: neen, als wij niet onzen zin kunnen
krijgen, dan doen wij er niets aan. En zij verklaarden zich
niet bereid om de ontworpen regeling tot een onderwerp van
bespreking te maken. Zij gingen gewoon naar huis.
De werklieden zijn gelukkig verstandiger geweest; die
werkten ten minste mede en blijken dus veel beter de bedoe
ling van het instituut van georganiseerd overleg te begrijpen.
Intusschen hebben de ambtenaren zeker spijt gehad van hun
wegloopen, want zij zonden ons nu thuis de geheele verorde
ning, waarover zij niet wenschten te spreken en zeggen tot
den Raad: in het georganiseerd overleg wilden wij niet blijven,
maar wij komen er alsnog bij u mede aandragen.