MAANDAG 6 F
EBRtJARI 1922.
75
XIV. Voorstel:
b. tot wijziging van de verordening van 9 Mei 1921 (Gem.
blad no. 20), op de invordering der plaatselijke belasting
naar het inkomen.
(Zie Ing. St. Nis. 34 en -35.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheele wijzigings-verordening eveneens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
IX. Verordening, regelende het verleenen van wachtgeld
aan gemeente-ambtenaren.
(Zie Ing. St. Nis. 432 en 433 van '1921 en No. 19 van 1922.)
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
adressen.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Stralen. M. d. V. Het is bij deze gelegen
heid bewezen, dat het met het instituut van het georganiseerd
overleg in onze stad nog lang niet in orde is, en als wij
zouden beginnen met voorbeelden te geven, zouden wij kunnen
aantoonen, dat het in andere plaatsen met het georganiseerd
overleg heel wat beter is gesteld dan hier. Het instituut van
het georganiseerd overleg is enkele jaren geleden tot stand
gekomen en gold toen als een democratische maatregel, maar
als wij zien hoe dat instituut in de praktijk werkt, is ervan
werkelijke democratie toch niet heel veel sprake en is het
ongeveer gelijk aan den toestand, dien wij hier vroeger
hebben gekend, toen salarisverordeningen en wijzigingen in
de arbeidsvoorwaarden behandeld werden door een commissie
ad hoc, die daarna advies uitbracht aan den Raad.
In de ambtenaarscommissie, waar dit ontwerp van Burge
meester en Wethouders aan de orde is geweest, zijn zeer
overwegende bezwaren geuit tegen den inhoud van dit
ontwerp. Burgemeester en Wethouders hebben er in hun
praeadvies kennis van gegeven, dat de organisaties in de
commissie voor georganiseerd overleg zoodanige bezwaren
tegen het ontwerp hadden ontwikkeld, dat de commissie
daarom het ontwerp aan Burgemeester en Wethouders had
teruggezonden.
Er is daarmede een schijn gewekt alsof de bezwaren tegen
den inhoud van dit ontwerp in die commissie alleen gekomen
zouden zijn van de zijde der organisaties en dat is toch
absoluut niet het geval. De bezwaren in die commissie zijn
zeer zeker ook naar voren gebracht door verschillende hoofden
van dienst. Ik meen zelfs, dat alle hoofden van takken van
dienst, die over deze materie hebben gesproken, te kennen
gegeven hebben, dat het ontwerp, hetwelk daar behandeld
werd, onvoldoende was.
Het is zoo jammer, dat de woorden van Wethouder Pera,
die als voorzitter dier commissie een beter overzicht kan
krijgen om de taak, die hij daar op zich genomen heeft, naar
behooren uit te voeren, daar altijd zijn: ik zal de boodschap
in het college van Burgemeester en Wethouders overbrengen.
Dat is niet de taak, welke Wethouder Pera in die commissie
heeft. Hij is daar toch niet de boodschaplooper van het
college. Ik versta dat instituut zoo, dat daar het hoor en
wederhoor toegepast wordt en dat men dan na verschillende
voorstellen in bespreking genomen te hebben ten slotte tot
overeenstemming komt, en dat de vrucht van die bespreking
dan wordt voorgelegd aan het college van Burgemeester en
Wethouders, die dat dan natuurlijk weder aan den Raad
voorleggen.
De heer Pera doet niet aldus. Zelf discussieert hij in die
commissie zeer weinig en bepaalt zich tot de toezegging dat
hij de boodschap zal overbrengen. Dat is een geheel verkeerde
opvatting van zijn taak. Ik weet het niet, Mijnheer de
Voorzitter, ik twijfel er zelfs aan of ik ooit nog eens geroepen
zal worden tot het vervullen van de functie van Wethouder,
maar*als dat zoo mocht zijn dan zou mijne houding in de
commissie voor het georganiseerd overleg een geheel andere
zijn dan die van den heer Pera.
Het is in die commissie zoo gegaan
De Voorzitter. Ik zou den heer van Stralen in overweging
willen geven zich te bepalen tot de algemeene beschouwingen
over het voorstel waaraan wij nu bezig zijn.
De heer van Stralen. Is dan wat ik nu zeg geen algemeene
beschouwingen?
De Voobzitter. Neen, dat zijn opmerkingen over hetgeorgani-
seerd overleg.
Ik zal geen aanmerking maken, wanneer men heel in het
kort dergelijke mededeelingen doet, maar als men niets anders
doet dan het georganiseerd overleg met de ambtenaren criti-
seeren en Wethouder Pera pieken geven, dan dwaalt men te
ver van het aan de orde zijnd onderwerp af. Dat strekt ook
heelemaal niet tot heil van de gemeente. Zoo iets is meer op
zijn plaats bij de behandeling der begrooting dan bij een
voorstel als dit. Zoodoende zouden wij vanavond weder vele
agendanummers onafgedaan moeten laten.
De heer van Stralen. M. d. V. En als ik dergelijke
bespreking houd bij de behandeling der begrooting, dan zegt
uge moet u bepalen tot de begrooting.
De Voorzittet. Ja, eene dergelijke opmerking maak ik wel
eens bij de behandeling van de begrooting, als men bij de
beraadslaging 3 dagen bezig is met een reis door Europa
en Amerika te maken, om dan eindelijk eens weder in Leiden
terecht te komen.
De heer van Stralen. Wanneer wij hier behandelen het
ontwerp-wachtgeldregeling, dat in de commissie voor georga
niseerd overleg behandeld is, dan kan het niet anders of wij
moeten ook iets zeggen over de behandeling in de commissie-
De Voorzitter. Dat heeft de heer van Stralen nu gedaan, maar
moet dat nu zoo eeuwig lang duren Daartegen alleen kom ik op.
De heer van Stralen. M. d. V. Het zou voorkomen kun
nen zijn wanneer de Wethouder Pera en Burgemeester en
Wethouders in het algemeen een andere houding hadden
aangenomen tegenover het instituut van georganiseerd over
leg; wanneer men, gelijk op meer plaatsen geschiedt, de zaken
meer op democratische wijze besprak en besliste; maar dit
gebeurt hier niet.
In de commissie zijn verscheidene bezwaren geuit tegen het
ontwerp en ten slotte is het naar Burgemeester en Wethou
ders teruggezonden, natuurlijk .met de bedoeling, dat het
ontwerp, na wijziging, weder in de commissie zou terug
komen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik wil u ter wille zijnen zoo spoe
dig mogelijk over deze zaak heenglijden, maar ik meen het
toch even te moeten zeggen. Telkens als die zaak hier aan
de orde komt moet ik opmerken, dat het, zooals men te
Leiden het instituut van georganiseerd overleg toepast, abso
luut een paskwil is van wat men onder overleg verstaat. Dit
alleen wilde ik daarmede te kennen geven.
De commissie van de ambtenaren heeft gevraagd die zaak
in bespreking te brengen in een gecombineerde vergadering
van de beide commissies van werklieden en ambtenaren.
Waarom is dat niet geschied? Het onderwerp is er zeer goed
voor geëigend; het heeft betrekking zoowel op de ambtenaren
als op de werklieden; dus wanneer die zaak was besproken
op een gemeenschappelijke vergadering van de beide com
missies, dan zou aan de Gemeente tijd zijn bespaard en zou
het in één vergadering kunnen zijn afgedaan.
Om mij nu tot het ontwerp te bepalen wil ik zeggen, dat
er groot bezwaar tegen bestaat. Bovendien is in het praead
vies van Burgemeester en Wethouders de logica ook dikwijls
zoek. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat het niet
gewenscht is het ontwerp-wet rechtstoestand te volgen; zij
achten het beter het systeem te volgen van een bestaande
wet, en daartoe verwijzen zij naar de wachtgeldbepalingen
van de Lager Onderwijswet. Maar waarom nemen zij het ont
werp rechtstoestand wet niet tot grondslag? Dat ontwerp is
inderdaad nog niet tot wet verheven, maar wij mogen toch
aannemen, dat het zeer zeker wel wet zal worden. Aan te
nemen dat dit niet het geval zal zijn vind ik reactionair. Wie
dat doet hoopt zeker, dat men aan de ambtenaren weer kan
afnemen wat hun onder den druk van zekere omstandigheden
is toegezegd. Maar nu meen ik, dat, als deze Christelijke
Regeering aan het roer blijft, dit ontwerp toch zeker wel wet
zal worden, want zij heeft er zich vóór verklaard. Nadat het
ontwerp van de Commissie-Dresselhuijs al verschillende malen
bij de Regeering in behandeling is geweest, met het gevolg
dat verschillende verslechteringen zijn voorgesteld, is ten
slotte dit ontwerp door de Regeering ingediend. En waarom
neemt men nu aan, dat het geen wet zal worden, als deze
Regeering aan het roer blijft? Er kan een andere Regeering
optreden, maar dan zal er iets beters moeten komen dan dit,
tenzij een bezuinigingspartij aan het laadje komt, die van dit
alles niets wil weten. Maar in elk geval is het reactionair
gedacht als men betoogt, dat dit ontwerp geen wet zal wor
den en dat men zich daarom niet daarop moet baseeren.
In andere plaatsen heeft men zijn wachtgeldregeling wel
op het ontwerp gebouwd; ik wijs op Amsterdam en Den
Haag. Daar heeft men wachtgeldregelingen, die aan eenigszins
behoorlijke eischen voldoen.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, dat zij het systeem
van de Lager Onderwijswet grootendeels hebben gevolgd. Dat
Dgrootendeels" is een zeer eigenaardig woord. Zij hebben uit
die wet alleen maar overgenomen enkele bepalingen betrek-