72 MAANDAG 6 FEBRUARI 1922. Ik heb al dikwijls gesproken over Zaandam en zal dat nu niet doen: ik weet niet hoe daar nu de regeling is. De heer van Eck. Ongeveer als te Leiden. De heer Wilmer. Maar ik durf wel zeggen, dat wat betreft de belasting, die de menschen het vorige jaar hebben moeten opbrengen, de verhouding tusschen Zaandam en Leiden zoo was, dat menschen met een gering inkomen in Leiden minder moesten betalen en menschen met een hoog inkomen meer dan te Zaandam. En dat geschiedde zonder eenige pressie van de Regeering. Men had te Zaandam van socialistische zijde geheel vrijwillig de progressie niet zoo hoog opgevoerd als te Leiden. Ik wil dit even in herinnering brengen, omdat het niet rechtvaardig is om in dezen maar af te geven op Leiden. Men kan zeggen, dat het stelsel te Leiden niet in orde is, maar het is zeker niet slechter dan in andere plaatsen en zeker niet slechter dan te Zaandam. En als men het stelsel van Zaandam van vóór eenige jaren vergelijkt met het stelsel van Leiden van vóór eenige jaren, dan blijkt dat het stelsel van Leiden veel beter was dan het Zaandamsche stelsel. Ik wil dus den geachten Wethouder de vraag stellen, of hij misschien kan aantoonen, dat het gevolg van aanneming van het amendement van den heer van Eck zou zijn, dat menschen met zeer laag inkomen dientengevolge aanmerkelijk meer zouden moeten gaan betalen dan op dit oogenblik, een gevolg, dat ook niet door den heer van Eck gewenscht kan worden. De heer Knuttel. M. d. V. Ofschoon ik het voorstel, zooals het door den heer van Eck gedaan is, evenals de heer van Eck zelf, als geheel onvoldoende beschouw, acht ik het niet noodig den Raad weder eens afzonderlijk te laten stemmen over het bedrag van 1500.voor aftrek voor noodzakelijk levens onderhoud, aangezien noch in de samenstelling van den Raad noch in de houding van de Leidsche ingezetenen wat betreft de actie van krachtig protest tegen de belastingeenige verandering is gekomen. Ik zal er dus alleen den nadruk op leggen, dat het nog steeds mijne meening is dat ten minste een bedrag van 1500.van belasting vrijgesteld moet worden. Verder zal ik mij er toe bepalen te stemmen voor het voor stel van den heer van Eck. De heer de Lange. M. d. V. Ik wil mij aansluiten bij hetgeen de heer Knuttel het laatste heeft gezegd. Wij hebben hier 9 maanden geleden een debat gehad over precies hetzelfde onderwerp, met dit zeer kleine onderscheid, dat de sociaal-democraat van Eck toen voorgesteld heeft voor noodzakelijk levensonderhoud voor gehuwden af te trekken een bedrag van 1000.terwijl hij nu voorstelt een aftrek van 900.er is in die 9 maanden noch in de samen stelling van den Raad noch in de mentaliteit van de inge zetenen van Leiden eenige wijziging gekomen. Het voorstel, van sociaal-democratische zijde ingediend, is toen met overgroote meerderheid van stemmen verworpen de meerderheid was niet twijfelachtig: 21 tegen 7. Daarom begrijp ik niet, dat de heer van Eck nu weder beslag legt op gemeentetijd door hier weder een herhaling van datzelfde voorstel te geven. Waarvoor was dat nu noodig? De heer van Eck weet vooraf het resultaat van zijn voorstel: het wordt verworpen. Want zoover is de heer van Eck toch ook wel op de hoogte, en de heer Wilmer, die zoo vriendelijk is van mij licht te verwachten, weet eigenlijk ook reeds welk licht hij zal krijgen de financieele toestand is nog precies eender als in Mei 1921, toen mijn voorganger Mr. van der Pot in den Raad verklaarde: de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud kan niet verhoogd worden, omdat het belast baar inkomen anders te klein wordt; het zou onverantwoor delijk zijn. Diezelfde toestand bestaat nog. Nu beroept de heer van Eck zich op de noodlijdendheid van de menschen met kleine inkomens. Ik ben het met den heer Wilmer eens, dat het verdrietig is dat wij van de kleine inkomens nog belasting moeten heften, maar het is niet anders te maken. Immers, als men wat zou willen afnemen van de belasting der aller kleinste inkomens, dan zouden de andere kleine inkomens weder meer moeten betalen. En zoolang Leiden heft wat het nu heft, kan er ook voor de vermogenden zeker niets meer bij. Ik behoef het niet te betoogen; het is verleden jaar met krachtige woorden door Mr. van der Pot betoogd; als wij door het vermenigvuldigingscijfer te verhoogen de belasting voor de meer vermogenden weder zooveel hooger gaan maken dat ook maar één van de meest vermogenden de gemeente daardoor ontvliedt, dan zijn wij er alle voordeel van kwijt en dan moet die derving opnieuw verhaald worden op de kleinere inkomens. Wat zijn nu de practische gevolgen van het voorstel van Eck? Iedereen kan het bevroeden, maar ik wil het met genoegen, ter beantwoording van de vraag van den heer Wilmer, nog even hier in het midden brengen. Als het amendement van den heer van Eck wordt aange nomen heeft dat ten gevolge, dat wij, gerekend naar het laatst bekende kohier, ruim 3.450.000.aan belastbaar inkomen derven, welke som aan belasting zou opbrengen ongeveer 387000.Als dus het belastbare inkomen voor het komende jaar niet kleiner is dan dat van verleden jaar maar de algemeene verwachting is dat het kleiner zal zijn dan zal bij aanneming van het amendement het vermenig vuldigingscijfer daardoor worden opgevoerd van 1.2 tot onge veer 1.4. Dit heeft ten gevolge dat van het amendement van den heer van Eck alleen zouden profiteeren de belastbare inkomens tot en met 1400.en dit belastbaar inkomen van 1400.zou er nog maar 84 cent van profiteeren. Maar vanaf 1500.belastbaar inkomen zal elke belastingschuldige meer moeten gaan betalen, het meest de hoogst aangesla- genen, dat spreekt van zelf. Wat betreft het door hem gegeven voorbeeld van Amsterdam heeft de heer van Eck zichzelf al beantwoord. Hij heeft zelf al gezegd: gij zult natuurlijk daartegenover stellen, dat Amsterdam de grootste gemeente is. Ik kan niet anders doen dan dit volkomen onderschrijven. Het leven is in Amsterdam duurder dan te Leiden en daarom is daar een iets hoogere aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud volkomen gewettigd. Het door den heer van Eck genoemde voorbeeld van Amsterdam bewijst mij dus, dat onze aftrek goed is. De heer van Eck stelt het voor als sociaal-democratische belasting-politiek, dat de kosten der gemeentelijke huishouding moeten worden betaald door de kapitalisten. Hij zal nog heel wat catechisatie moeten geven aan zijn partijgenooten elders om hen er van te overtuigen, dat het inderdaad zoo moet, want daar, waar zij meer te zeggen hebben dan hier, doen zij het zoo niet. Daar hellen zij ook belasting van de kleine inkomens. Onze belastingheffing is over het algemeen zeer hoog. Ik kan in dit opzicht niet anders doen dan herhalen wat verleden jaar is gezegd: wij hebben de twijfelachtige eer te behooren tot de gemeenten, die de hoogste heffingen hebben. Maar die eer vind ik zoo twijfelachtig, dat wij zeker ons belastingstelsel niet moeten verslechteren op de manier, zooals de heer van Eck het voorstelt. Ik geloof, dat ik aan de zaak niet veel meer woorden behoef te verspillen. Ik kan eindigen waar mede ik begonnen ben: de samenstelling van den Raad en de mentaliteit van de ingezetenen is dezelfde als toen het vorige amendement van den heer van Eck met 21 tegen 7 stemmen werd verworpen. Waarom zou het nu niet zoo gaan? Ik kan er nog een argument bijvoegen, waarom het aantal voorstemmers eigenlijk nog kleiner zou moeten zijn, dat is dat in aflevering 1 van den tweeden jaargang van het tijdschrift »Gemeentebestuur" door den heer van Zanten, iemand, die als hij geen sociaal-democraat is, er toch dicht bij staat, is geschreven, dat de kosten voor levensonderhoud voor arbeidersgezinnen in Amsterdam sedert September 1920 zijn gedaald met 16|-%. Dus het moge toen zwaar geweest zijn de belasting op te brengen, welke toen opgebracht moest worden, en het moge nu nog zwaar zijn, maar in elk geval toch iets minder zwaar dan toen. De heer van Eck. M. d. V. In de eerste plaats een op merking naar aanleiding van het gezegde van den heer de Lange, dat er noch in de samenstelling van den Raad noch in de mentaliteit van de ingezetenen van Leiden eenige ver andering gekomen is sedert Mei 1921 en dat het dus eigenlijk overbodig is, om met dit voorstel te komen; dat het niets anders is dan een onnoodig ophouden van den Raad bij het vervullen zijner werkzaamheden. Ik wil verklaren, dat wij zóó sterk gekant zijn tegen deze regeling van belastingheffing, dat het ons een onmogelijkheid is om, wanneer toch de wijziging van de gemeentebelasting aan de orde komt, dan niet een poging te wagen om te trachten in dat belastingstelsel verbetering te brengen. Ik erken natuurlijk, dat de samenstelling van den Raad dezelfde is gebleven als 9 maanden geleden. Of in de men taliteit van de ingezetenen verandering is gekomen, daarop durf ik niet beslist een antwoord te geven, maar dat in den toestand der ingezetenen een verandering gekomen is, dat de toestand der ingezetenen in dezen tijd, vooral van de massa der ingezetenen, die het zwaarst gedrukt worden door deze belasting, een zeer groote verslechtering heeft ondergaan, durf ik wel aan te nemen, en als men zich daarop baseerde dan zou er dus alle mogelijke reden zijn om nog eens een poging te wagen om het belastingstelsel te Leiden eenigszins te verbeteren. Nu zegt de heer Wilmer: het is toch niet billijk om altijd zoo op Leiden af te geven; in andere plaatsen is het niet beter. En dan wordt natuurlijk onmiddellijk Zaandam ten tooneele gevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 14