MAANDAG 6 FEBRUARI 1922.
71
huishouding te bekostigen, als het kan geheel moet worden
betaald door degenen, die de voordeelen genieten van het
kapitalistische stelsel, dat ook mede door de gemeenten wordt
in stand gehouden. Ik sta dus op het standpunt, dat zoo
eenigszins mogelijk alle belasting moet worden betaald door
de kapitalisten, en wanneer dat mogelijk was zou het misschien
ten gevolge hebben een bezuiniging, die ook mij van harte
zou verheugen, daarin bestaande, dat, degenen, die nu over
zeer groote inkomsten beschikken voor hun persoonlijke uit
gaven wat minder zouden kunnen uitgeven en genoodzaakt
zouden zijn een groot deel te storten in de kas van de Overheid.
Nu hebben wij op dit gebied reeds herhaalde malen voorstellen
van tamelijk ingrijpenden aard ingediend, onder andere een
voorstel om het bedrag van aftrek voor noodzakelijk levens
onderhoud te verhoogen tot 1200.plus 100.voor elk
kind. Wij hebben ook bescheidener voorstellen gedaan. Maar
zij zijn alle verworpen. Nu echter weer een voorstel tot wijziging
van de plaatselijke directe belasting aan de orde is, meenen
wij, dat wij deze gelegenheid niet mogen laten voorbijgaan
zonder te trachten althans een kleine verbetering in het
belastingstelsel tot stand te brengen, een verbetering van
zeer bescheiden aard, maar die dan te weeg zou brengen een
toestand, die in een enkele gemeente van ons land bestaat.
Wanneer ons voorstel mocht worden aangenomen zouden wij
hier krijgen denzelfden toestand als te Amsterdam. Daar heeft
men nu denzelfden aftrek als hier door mij wordt voorgesteld.
Nu heeft de heer Sijtsma gezegd, dat dergelijke voorstellen
eigenlijk niet van onze zijde mochten komen. Ik heb gevraagd
waarom niet en toen heeft hij gezegd, dat als dat voor
stel van zijn kant kwam, het door ons zou worden afge
stemd. Daartegén moet ik beslist opkomen. Ons sociaal-demo
cratisch standpunt is, dat wij moeten trachten zoo nu en dan
groote dingen te bereiken, maar wij zijn ten deze ook wel
zoo dikwijls teleurgesteld, dat wij weten dat er niet vaak
groote dingen te bereiken zijn, en daarom hebben wij ons
altijd op het standpunt geplaatst en ik herinner mij niet
dat in de laatste jaren door de sociaal-democraten ooit daarvan
is afgeweken dat wij, als er een voorstel komt van andere
zijde, waarin wij een ook nog zoo klein voordeel zien, er altijd
voor stemmen. Voor zoover ik mij herinner is van onze zijde
nooit daarvan afgeweken, en daarom had de heer Sijtsma niet
het recht om te zeggen: als dat voorstel van onze zijde was
gekomen zoudt gij het hebben afgestemd. Wij zouden dan gezegd
hebbenhet is een tamelijk onbeteekenend voorstel en het is niet
in overeenstemming met het kwaad, dat wij willen bestrijden.
Dat heb ik ter verdediging van mijn voorstel ook gezegd.
Maar wij zouden ten slotte gezegd hebbenis er voordeel in
gelegen om ons daarvoor te verklaren, ja dan neen? En wij
zouden ons absoluut niet hebben laten leiden door de over
weging dat het van deze of gene zijde kwam.
De heer Sijtsma. Nu, nu!
De heer van Eck. Als u meent, dat dit niet juist is dan
moet u voorbeelden aanhalen om dat te staven.
De Voorzitter. Ik verzoek den heeren van Eck en Sijtsma
niet met elkander te redetwisten over zaken, die absoluut
niet aan de orde zijn.
De heer Sijtsma. De heer van Eck had Wethouder moeten
worden
De heer van Eck. Wat de heer Sijtsma zegt staat er abso
luut niet mede in verband.
Als hij meent, dat wat ik zeg onjuist is, dan moet hij dat
met voorbeelden aantoonen.
De heer Sijtsma. M. d. V
De Voorzitter. Ik roep den heer Sijtsma tot de orde; de
heer van Eck heeft het woord.
De heer van Eck. M. d. V. Zooals de toestand thans is op
het gebied van de gemeentebelasting is hij toch zeer onbe
vredigend.
Laat ik eens als voorbeeld nemen iemand, die een inkomen
heeft van f 1200.—, met een gezin van vrouw en 2 kinderen
dat wil dus zeggen een gezin, dat niet bepaald broodsgebrek
heeft, maar waarin nog een reeks van noodzakelijke uitgaven
achterwege moet blijven, omdat de inkomsten daartoe niet
toereikend zijn. Zoo iemand moet thans aan gemeentebelas
ting 23,58 betalen. Daarbij komen natuurlijk nog de ver
schillende Rijksbelastingen.
Nu kan men niet redeneeren zooals wel eens gedaan wordt
laat men dat ter zijde leggen in den loop van het jaar; want
in de practijk is dat onmogelijk. In een gezin, waar de huis
vrouw niet kan voorzien in de meest noodzakelijke uitgaven,
waar dikwijls datgene achterwege moet blijven wat zij in het
belang van het gezin beslist noodzakelijk acht, kan eenvoudig
niets ter zijde gelegd worden voor de gemeentebelasting.
Het is dan ook een feit, dat zoo'n gezin ten tijde dat die
belasting betaald moet worden in zeer groote ongelegenheid
komt: en het feit blijft dan ook bestaan, dat de fiscus dan
beslag legt op datgene, waarop eigenlijk geen beslag mag
gelegd worden en wat noodzakelijk moet blijven in handen
van de huismoeder om daarmede in de meest noodzakelijke
uitgaven te voorzien.
Nemen wij een gezin, dat het iets beter heeft, een gezin
waar een inkomen is van 1500.ook een gezin met vrouw
en 2 kinderen. Voor gezinnen met meer kinderen wordt de
toestand natuurlijk nog ongunstiger, want die ƒ100.— aftrek
weegt niet op tegen de meerdere uitgaven, welke elk kind
medebrengt. Zoo'n gezin moet aan gemeentebelasting betalen
43,65, een bedrag, dat eigenlijk ook weder niet te betalen is.
Bovendien, in dezen tijd, nu in het algemeen de inkomsten
achteruitgaan, nu in het algemeen ook in een reeks van bedrij
ven tijdelijke of blijvende werkloosheid te wachten is, zal het
nog veel moeilijker te betalen zijn.
Wij, sociaal-democraten, stellen ons op dit standpunt: ge
moogt praten wat ge wilt, ge moogt jammerklachten aan
heffen over de gemeentebelasting zooveel ge wilt; ge moogt
bezwaren aanvoeren zooveel ge wilt, maar van het geld, dat
noodig is om in de meest elementaire behoeften van het
gezin te voorzien heeft de fiscus af te blijven. In elk geval
heeft het gemeentebestuur al zijn krachten in te spannen
dat zoodanige regeling getroffen wordt, dat zoo min mogelijk
beslag gelegd wordt op datgene, wat beslist vereischt is om
in de meest noodzakelijke levensbehoeften van het gezin te
voorzien.
Ik weet ook wel, dat, als mijn amendement werd aangeno
men, de belasting nog zeer verkeerd zou blijven. Zou het
aan mij liggen, dan kwam er natuurlijk een betere regeling
maar wij wenschen ons te bepalen tot deze poging, die zeker
niet uitgaat boven het mogelijke te Amsterdam is zij reeds
ingevoerd om de belastingregeling eenigszins te verbeteren.
Nu is natuurlijk van de zijde van Burgemeester en Wet
houders aangevoerd geworden: maar Amsterdam maakt een
uitzondering.
Wat voor Amsterdam geoorloofd wordt geacht zal nog niet
geoorloofd worden geacht voor een kleinere gemeente als
Leiden. Maar wanneer de Raad dit voorstel aanneemt zal
het Burgemeester en Wethouders toch zeker niet veel moeite
kosten om den Minister duidelijk te maken, dat wat voor
Amsterdam noodig is, voor Leiden ook noodig is; misschien
voor Amsterdam nog in meerdere mate, maar dat de toestand
hier toch ook feitelijk onhoudbaar mag worden genoemd.
Ik hoop dus, dat de Raad zich niet zal plaatsen op het
standpunt, waarop hij zich hedenmiddag heeft geplaatst, maar
zal zeggen: ik acht het mijn plicht in dit opzicht zooveel
mogelijk mede te werken om aan den nijpenden nood, die in
vele gezinnen door het slechte belastingstelsel in het leven
is geroepen, eenigszins tegemoet te komen. Ik hoop dus, dat
de Raad mijn amendement zal aannemen.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal over het amendement
niet veel zeggen en het betoog van den Wethouder afwachten,
maar ik zou tot den Wethouder deze vraag willen richten:
wat zal zijn het praktisch resultaat van het aannemen van
het amendement van den heer van Eck. Wij hebben in een
vorige Raadsvergadering al in den breede over deze kwestie
gesproken en ik vind het niet noodig en gewenscht om alles
te herhalen wat de vorige keer al in den breede is uiteengezet.
Daarvoor kunnen wij eenvoudig het verslag van de vorige
vergadering nagaan. De heer van Eck spreekt over zijn
amendement hij houde mij dat ten goede zeer opper
vlakkig. Hij heeft geconstateerd, dat menschen met lage inkomens
veel belasting moeten betalen. Dat erken ik ten volle en ik zou
ook gaarne willen, dat men hen minder kon laten betalen. Maar
als het amendement van den heer van Eck wordt aangenomen
zullen die zeer lage inkomens wel minder betalen, maar zal men
misschien van inkomens, die maar iets hooger zijn, veel meer
moeten heffen. En zou de heer van Eck dit gewenscht vinden 7 Ik
wil dit eens duidelijk maken met een voorbeeld. Als men vijftig
menschen, die nu elk 5.betalen, hoewel zij het eigenlijk
niet kunnen geven, die ƒ5.— niet laat betalen, zou men dat
geheele bedrag misschien moeten leggen op enkelen, die maar
100.— meer inkomen hebben. Di\ zou ik een onbillijke
regeling achten. Men gaat dan wel 50 menschen ontlasten,
maar enkelen, die maar iets meer hebben, worden daardoor
dan onevenredig zwaar gedrukt. Dat heeft de heer van Eck
voorbijgezien en dat mag toch niet. Het praktisch gevolg
van de aanneming van het amendement van den heer van
Eck zal ongetwijfeld zijn, dat menschen, die ook maar weinig
inkomen hebben, weer veel zwaarder zullen worden belast.
Ten slotte nog de opmerking, dat het belastingstelsel van
Leiden in vergelijking met dat van andere plaatsen toch niet
slecht is. Dit zal de heer van Eck niet kunnen ontkennen.