24
N°. 59. -Leiden, 14 Februari 1922.
In Uwe Vergadering van 12 December 1921 werd het voor
stel van Uw medelid, Dr. D. A. van Eek, tot wijziging van
de verordening op de Straatpolitie ten aanzien van de
artikelen 23, 50, 51 en 52, in onze handen gesteld om prae-
advies. Wij hebben dienaangaande het gevoelen ingewonnen
van de Commissie voor de Strafverordeningen, die haar
advies heeft neergelegd in een schrijven, hetwelk hierachter
is afgedrukt.
Ons College kan zich met de meening van de meerder
heid der commissie geheel vereenigen, zoodat wij U, onder
verwijzing naar den inhoud van hare missive, in overwe
ging geven, het voorstel van den heer van Eek niet aan
te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 10 Februari 1922.
Bij de behandeling van de begrooting voor 1922 diende
ons medelid, de heer Dr. D. A. van Eek, een voorstel tot
wijziging van de verordening op de Straatpolitie in, welke
wijziging moest strekken om:
1°. in art. 23a den tweeden regel aldus te doen luiden:
„tenzij de door den optocht te volgen weg schriftelijk is
goedgekeurd door den Burgemeester" en art. 23b na „deel
te nemen" te doen luiden: „tenzij de door den optocht te
volgen weg schriftelijk is goedgekeurd door den Burge
meester".
2n. in art. 50c te laten vervallen de woorden: „of liedjes
te zingen".
3°. art. 51 te laten vervallen en in art. 52 de woorden:
„onverminderd het bij het vorige artikel bepaalde, zijn de
venters verplicht" te vervangen door: „De venters van
gedrukte of geschreven stukken zijn verplicht".
Naar aanleiding van deze voorstellen, door den Baad bij
besluit van 12 December 1921 in Uwe handen gesteld om
praeadvies en ons daarna door Uw College om advies
toegezonden, hebben wij de eer U het navolgende mede te
deelen
De meerderheid van onze Commissie acht het niet
wenschelijk in art. 23 van de verordening op de Straat
politie de door den voorsteller, die in deze de minderheid
vormt, aanbevolen veranderingen aan te brengen. Volgens
de bestaande bepaling is het verboden, zonder schriftelijke
vergunning van den Burgemeester op den openbaren weg
een optocht te doen houden of daaraan deel te nemen.
De heer van Eek zou nu de vrijheid om optochten te doen
houden of daaraan deel te nemen, geheel onbeperkt gelaten
en alleen den eisch gesteld willen zien, dat „de door den
optocht te volgen weg schriftelijk is goedgekeurd door den
Burgemeester".
De voornaamste reden, waarom wij als Commissie meenen,
dat dit denkbeeld niet behoort te worden verwezenlijkt, is
gelegen in de overtuiging, dat de Burgemeester het recht
moet hebben en behouden, om in het belang van de open
bare orde in bepaalde omstandigheden optochten, welke
ook, te kunnen verbieden. Vooral in tijden van woeling,
wanneer de atmospheer geladen is en de gemoederen on
rustig zijn, kan het Hoofd der Gemeente deze bevoegdheid
niet missen. Nu zou weliswaar ook volgens de door den
heer Van Eek voorgestelde redactie praktisch een optocht
geweerd kunnen worden, doordat de Burgemeester den te
volgen weg hoe die ook zou worden ontworpen zou
kunnen weigeren goed te keuren, doch het behoeft geen
betoog, dat dit niet de aangewezen manier zou zijn om het
gewenschte doel te bereiken.
Een regeling in den geest van den voorsteller bestaat op
het odgenblik te Amsterdam, maar de meerderheid onzer
Commissie wijst er op, dat de plaatselijke gesteldheid van
Leiden in geographisch opzicht zóó zeer verschilt van een
vele malen grootere stad als Amsterdam, dat het bestaan
van een bepaalde regeling in deze laatste gemeente op
zichzelf geenerlei reden behoeft te wezen, om die regeling
ook hier ter stede in te voeren. Zoo zal het in Amsterdam
wellicht niet moeilijk zijn, om ter zelfder tijd twee, of zelfs
meer, optochten toe te laten, zonder dat die elkaar hinderen
en zonder dat zulks tot botsingen of ongewenschte toestanden
leidt, terwijl toch elk dier optochten tot zijn recht kan
komen en naar den wensch der aanvragers kan verloopen.
De uitgestrektheid eener groote stad en de verschillende
wegen, welke dientengevolge door de onderscheidene optochten
kunnen worden gevolgd, maken dit mogelijk. In Leiden
daarentegen zal schier elke optocht van de Breestraat, de
Haarlemmerstraat en omliggende straten gebruik willen
maken, terwijl niettemin bij meerdere gelijktijdige aanvragen
de Burgemeester in het belang van de openbare orde zich
verplicht zou gevoelen, om zoodanige voorwaarden aan zijn
goedkeuring te verbinden, dat de verschillende optochten
elkaar niet in den weg loopen, met het gevolg, dat als te
volgen weg, om een voorbeeld te noemen, zou moeten worden
aangewezen de Bijnsburgerweg van den spoorwegovergang
tot de gemeentegrens, of de Hooge Bijndijk, een deel der
singels of andere buitenwijken. Het ligt voor de hand te
veronderstellen, dat de betrokken aanvragers dit in de meeste
gevallen allesbehalve aangenaam zouden vinden.
De voorgestelde wijziging zou volgens de meerderheid
weinig nut hebben en vermoedelijk tot meer moeilijkheden
aanleiding geven dan de bestaande bepaling heeft opge
leverd, en daarom komt het haar voor, dat het huidige
voorschrift onveranderd behoort te worden gelaten. Voor
het gevoelen van de minderheid mogen wij volstaan met te
verwijzen naar de toelichting, bij het voorstel gegeven en
opgenomen in de Handelingen van den Gemeenteraad, zitting
van 12 December 1921 blz. 481.
Het voorstel van den heer van Eek bevat in de tweede
plaats een wijziging van art. 50 sub c, in dien zin, dat daaruit
vervallen de woorden: „of liedjes te zingen".
Het komt de meerderheid onzer Commissie voor, dat het
bestaande voorschrift, volgens hetwelk het maken van muziek
of het zingen van liederen in het algemeen verboden is,
maar de Burgemeester daartoe vergunning kan verleenen,
behouden dient te blijven. Werd toch de wijziging, door
den heer van Eek voorgestaan, ingevoerd, dan zou het
iedereen vrij staan, om op den openbaren weg zooveel en
zoo hard te zingen als hem beliefde. Nu beschouwt de
meerderheid den openbaren weg in de eerste en voornaamste
plaats als verkeersweg, waarvan de inwoners ter bereiking
van hun plaats van bestemming gebruik moeten maken, en
zij is daarom van meening, dat zij, die de straat overeen
komstig haar bestemming, d. i. als verkeersweg, gebruiken,
niet gedwongen mogen worden om het zingen door groepen
van menschen, dat ongevraagd ten beste wordt gegeven,
aan te hooren. Hierbij moet natuurlijk in aanmerking worden
genomen, dat de bestaande bepaling op verstandige en
doelmatige wijze behoort te worden toegepast, zoodat zij,
die door zingen uiting aan hun gemoedsstemming geven en
dit zóó doen, dat zij daarbij niemand hinderen noch aan
stoot geven, uit den aard der zaak door de politie ongemoeid
worden gelaten. Waar dit laatste, voor zoover ons bekend,
hier ter stede het geval is, schijnt een verandering van de
verordening, waardoor excessen niet meer zouden kunnen
worden tegengegaan, aan de meerderheid ongewenscht.
Het verbod, zooals het thans in de verordening op de
Straatpolitie voorkomt, gaat voorts ook het zingen, dat
orde ver storend werkt, tegen, bijv. het zingen, dat een demon
stratief karakter draagt en daardoor ordeverstoringen ten
gevolge kan hebben. Ook uit dit oogpunt meent de meerder
heid, dat het tegenwoordige artikel behouden moet blijven.
Bovendien dient het bestaande voorschrift om personen,
die bij wijze van verkapte bedelarij het beroep van liedjes
zanger uitoefenen, van den openbaren weg te weren. Werd
het verbod ingetrokken, dan zou Leiden weldra door zulk
soort menschen als terrein worden gekozen, en zou, om dit
te voorkomen, weer een afzonderlijke bepaling ten aanzien
van deze lieden in het leven moeten worden geroepen.
Ten slotte kan het artikel ook des nachts nuttig dienst
doen in gevallen, dat overtreding van art. 431 Wetboek
van Strafrecht (het verwekken van rumoer of burengerucht,
waardoor de nachtrust kan worden verstoord) niet kan
worden geconstateerd.
In de derde plaats stelt de heer van Eek voor, om art. 51
van de Straatpolitieverordening te laten vervallen en de
redactie van den aanhef van art. 52 in verband daarmede
eenigszins te wijzigen.
Genoemd artikel 51 houdt het verbod in, om op of aan
den openbaren weg bij het om-niet of te koop aanbieden
van gedrukte of geschreven stukken te roepen of te schreeuwen,
het koopen of de kennisneming van die stukken luidkeels
aan te bevelen, met luider stem den inhoud van die stukken
geheel of gedeeltelijk bekend te maken of, onder meer,
door geraasmakende middelen op die stukken of op den
inhoud daarvan de aandacht te vestigen. Onverminderd deze
bepaling zijn de venters volgens art. 52 verplicht, wanneer
ter voorkoming van volksoploopen, ongeregeldheden of over
last voor anderen het venten moet gestaakt worden, zich
dienaangaande te onderwerpen aan de bevelen der dienaren
van politie.
De minderheid van onze Commissie zou deze voorschriften
vervangen willen zien door een regeling in den geest van
de Amsterdamsche verordening, die o. a. verbiedt, op of
aan den openbaren weg ter verspreiding, aanbeveling,
aankondiging of bekendmaking van gedrukte of geschreven
stukken of afbeeldingen, zoodanig te roepen, dat daardoor
de openbare orde verstoord of bedreigd, of den goeden zeden
aanstoot gegeven wordt.