GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
11
ISftBKOXES STUKKEN.
H<>. 32. Leiden, 19 Januari 1922.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering mede te dcelendat
in de Raadszitting van 31 October j.l., bij de behandeling
van ons voorstel tot oprichting van een Eerste-Hulpdienst
(Ingek. Stukken no. 348) niet werd bepaald door welke
macht de benoeming zou plaats hebben van den aan dien
dienst te verbinden Hoofdverpleger.
Geheel onwillekeurig werd verzuimd U daaromtrent een
voorstel te doen.
Aangezien dergelijke benoemingen steeds door ons College
geschieden en ook' thans weder, blijkens ons voorstel van
5 Januari 1922 (Ingek. Stukken no. 9), wordt voorgesteld
de benoeming van de beide aan den Geneeskundigen Dienst
te verbinden verpleegsters door ons College te doen plaats
hebben, stellen wij Uwe Vergadering alsnog voor te besluiten,
dat de benoeming van den Hoofdverpleger bij den Eerste-
Hulpdienst zal berusten bij het College van Burgemeester
en Wethouders.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
E°. 38. Leiden, 23 Januari 1922.
Tegen den door Burgemeester en Wethouders voorgestelden
aankoop van de voor de verbreeding der Jodenkerksteeg
benoodigde perceelen, vermeld in de desbetreffende voor
dracht (Ingek. Stukken hTo. 6), heeft de Commissie van
Financiën geen bezwaar.
Zij geeft U mitsdien in overweging tot dien aankoop te
besluiten en de hierop betrekking hebbende begrootings-
regeling vast te stellen.
Evenmin heeft de Commissie bedenking tegen de begroo-
tingsregeling betreffende de kosten van het Kooipark
(Ingek. Stukken Eb. 12).
Indien verder de Baad besluit, overeenkomstig de na
volgende voordrachten van Burgemeester en Wethouders:
a. een bedrag van 100.000.beschikbaar te stellen
voor de uitbreiding van de bijzondere school aan Hoogl.
Kerkgracht (Ingek. Stukken Eo. 7),
b. tot instelling van de betrekking van Verpleegster bij
den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst (Ingek. Stukken
Eo. 9),
c. tot vermeerdering van het aantal vaste hokken op de
Varkensmarkt (Ingek. Stukken Eo. 10),
d. tot uitbreiding van het vaste personeel der brandweer
en tot aanschaffing van het benoodigde in verband met de
ingebruikneming der nieuwe autospuit (Ingek. Stukken
No. 11),
e. tot voorziening in de controle van de Administratie van
het Burgerlijk Armbestuur, liet Gem. Waschbureau, den
Districtskeuringsdienst van waren en van een zevental bouw-
vereenigingen (Ingek. Stukken Eo. 31),
dan heeft de Commissie ook tegen de bij die voordrachten
belioorende begrootingsregelingen geene bedenking.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
E°. 34.*' Leiden, 23 Januari 1922.
Zooals U bekend is, beschouwt de Minister van Binnen-
landsche Zaken een raadsbesluit tot vaststelling van een
vermenigvuldigingscijfer, hetwelk bij de berekening van de
aanslagen in de plaatselijke belasting naar het inkomen op
het tarief wordt toegepast, als een besluit tot heffing van
plaatselijke belasting en is de Minister van oordeel, dat
zoodanig besluit aan de Koninklijke goedkeuring behoort te
worden onderworpen, alvorens uitvoering te kunnen erlangen.
Het spreekt van zelf, dat 's Ministers zienswijze zeer be
zwarend is voor een juiste vaststelling van dat cijfer. Im
mers, vermits tusschen den datum van inzending ter
Koninklijke goedkeuring van een belastingverordening en
het verkrijgen dier goedkeuring in den regel eenige maanden
verloopen, zal het vermenigvuldigingscijfer moeten worden
vastgesteld op een tijdstip, waarop de kohieren der Rijks-
inkomstenbelasting over het loopende belastingjaar zelfs nog
niet alle zijn vastgesteld en deze dus niet als basis kunnen
worden genomen voor de raming van het belastbaar inko
men voor het komende belastingjaar. Bovendien bestaat nog
de mogelijkheid, dat de Koninklijke goedkeuring zoo lang
op zich laat wachten, dat het vermenigvuldigingscijfer niet
tijdig genoeg aan den Inspecteur der Rijksbelastingen kan
worden opgegeven.
Thans is echter bij onderzoek gebleken, dat de Minister
in zooverre op zijne zienswijze is teruggekomen, dat goed
keuring van het raadsbesluit tot vaststelling van het ver
menigvuldigingscijfer niet meer noodig wordt geacht, indien
dit blijft beneden een in de heffingsverordening gesteld
maximum, dat de toelaatbare grens van heffing niet over
schrijdt.
Met het oog op een en ander verdient het o. i. aanbeveling
de verordening in den hiervoren aangegeven zin aan te vullen.
Een maximum-vermenigvuldigingscijfer van 1.5 achten wij,
nu het vermenigvuldigingscijfer voor de belastingjaren 1920/21
en 1921/22 1.2 bedroeg, voldoende.
Ook nog op eenige andere punten is het gewenscht de
verordening te herzien. De Inspecteur der Rijksbelastingen
toch heeft ons medegedeeld, dat de uitvoering van de ver
ordening verschillende moeilijkheden oplevert in verband
met de toepassing van de Wet op de Inkomstenbelasting 1914,
terwijl het voorts noodzakelijk is gebleken de verordening
aan te vullen met eenige voorschriften betreffende het in
vullen en inleveren van de beschrijvingsbiljetten.
Tot toelichting van de voorgesteld# wijzigingen in de hef -
fings- en ook in de invorderingsverordening, zij nog het
volgende opgemerkt.
Artikel 3. Het komt ons wenschelijk voor, het inkomen,
waarbij de heffing een aanvang neemt, te verhoogen van
700.tot 800.omdat ook de heffing van de Rijks-
inkomstenbelasting bij laatstgemeld inkomen aanvangt. Tot
nog toe leverde het verschil tusschen die twee bedragen
geen groot bezwaar op, aangezien het grootste deel van hen,
wier inkomen 700.of meer, doch minder dan 800.
bedroeg, bestond uit ongehuwden, die bij ouders of anderen
inwoonden en door dezen op hun beschrijvingsbiljet der
Rijksinkomstenbelasting moesten worden vermeld. De Rijks
belasting-administratie ontving derhalve door middel van
hare beschrijvingsbiljetten reeds grootendeels de gegevens,
die anders het Gemeentebestuur had moeten verstrekken.
Het Gemeentebestuur kon zich dus bepalen tot het opspo
ren van de afzonderlijk wonenden, wier inkomen 700.
of meer, doch minder dan 800.beliep.
Thans is hierin evenwel verandering gekomen ten opzichte
van de inwonende kinderen en dienstboden. Bij Konink
lijk Besluit van 28 December 1921 (Staatsblad Eo. 1444)
is namelijk in de formuleering van de vragen van het be
schrijvingsbiljet der Rijksinkomstenbelasting verandering
gebracht. Werd tot nog toe opgaaf gevraagd van de kin
deren (minderjarige en meerderjarige), die „eigen inkom
sten" hebben, voortaan zullen slechts behoeven te worden
opgegeven die kinderen, welke „een inkomen hebben van
800.en meer" en zal ook slechts opgaaf behoeven te
worden gedaan van de dienstboden „wier loon in geld
300.of meer bedraagt."
Dit heeft tot gevolg, dat de gemeente zelf de inwonende
kinderen en dienstboden zal moeten opsporen, wier inkomen
700.of meer, doch minder dan 800.bedraagt.
Evenals vroeger zal huis aan huis eene beschrijving moeten
worden verricht en het behoeft geen betoog, dat dit de ver
eenvoudiging van de administratie der gemeentebelastingen,
die door de overdracht van de heffing aan de Rijksadmini
stratie beoogd werd, grootendeels illusoir zou maken. Immers,
ten einde een zeer kleine groep van belastingplichtigen te
behouden, volgens de gegevens van het kohier dat het
laatst door de gemeentelijke belastingadministratie werd
opgemaakt, beliep het aantal personen, waar het hier om
gaat, 575, zou een tijdroovende en kostbare beschrijving
moeten worden verricht. Eeemt men daarbij in aanmer
king, dat de bedoelde personen tezamen zijn aangeslageu
tot een bedrag aan belasting van 9000.dat hiervan
nog een deel als oninbaar moet worden afgeschreven, dan
blijkt hieruit wel, dat de moeite en kosten uit vorenbe-
doelden arbeid voortvloeiende, niet evenredig zijn aan het
voordeel, dat uit het onveranderd laten van het aanvangs-
bedrag der belastbaarheid voortvloeit, terwijl deze wijziging
ook ten goede komt aan de ingezetenen met de allerlaag
ste inkomens.
Artikel 4. Aangezien, voor zooveel de berekening van het
inkomen betreft, de bepalingen van hoofdstuk II der Wet
op de Inkomstenbelasting 1914 van toepassing zijn verklaard
(artikel 5 der verordening), is het alleszins gewenscht ook
op andere punten, met name wat den aanslag van een
gehuwde vrouw betreft, de bepalingen van de verordening
aan de bedoelde wet te doen aansluiten. Sub d van het