MAANDAG 2 JANUARI 1922. 5 inneemt, geloof ik, dat het er nog mede door kan, al is het dan misschien juridisch niet geheel juist. De Raad was volkomen op de hoogte en wist, dat er aanschaffing van meubelen zou plaats hebben; er is in het debat dan ook ruimschoots over gesproken. Het zou niet aangaan om allerlei zaken aan te schaffen, waarover de Raad niet gehoord is; maar dit is een verhooging van den post, welke iedereen voorzien heeft. De heer Eerdmans. Ik moet er op blijven aandringen, dat ook wat betreft aan te schaffen meubilair ons een raming wordt verstrekt, opdat wij van te voren weten waartoe wij besluiten. Dit is in dit geval verzuimd. Het is nu eenmaal gebeurd en wij kunnen er niets meer tegen doen; maar ik blijf er bij, niettegenstaande de uitvoerige uiteenzetting, die de Voorzitter gegeven heeft, dat de zaak toch niet in overeenstemming is met den weg, die gevolgd moet worden, en ik spreek de hoop uit, dat e'en volgende maal dergelijke uitgaaf eerst aan ons zal worden voorge dragen. De Voorzitter. Ik ben het in beginsel geheel met u eens. De heer Eerdmans. Het had in dit geval ook kunnen geschieden. De Voorzitter. Dat is niet gedaan, omdat er in dien zin over gesproken is en omdat door den Raad formeel een toestemming was gegeven. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor den aanleg van een speelveld ten behoeve van de Hoogere Burger school voor Jongens en het Gymnasium en behandeling van de voorstellen van den heer van Stralen, inzake productieve werkverschaffing. (Zie Ing. St. No. 415.) Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres van den Leidschen Bestuurdersbond voorzoover dit strektom ten spoedigste over te gaan tot het verschaffen van productief werk aan werkloozen. De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Ik wensch even iets tot den heer van Stralen te zeggen over zijn voorstellen. Zijn eerste voorstel luidt: »De Raad besluit tot de instelling van een bijzondere Raads commissie, teneinde Burgemeester en Wethouders bij te staan bij het ontwerpen van plannen inzake productieve werkver schaffing." Dit voorstel gaat in tegen artikel 54 der Gemeentewet,^ dat zegt: »De Raad kan insgelijks, doch alleen op voordracht van Burgemeester en Wethouders, aan vaste commissiën zijner leden opdragen, Burgemeester en Wethouders in het beheer van bepaalde takken van de huishouding der gemeente bij te staan." Wil de heer van Stralen een dergelijke commissie, dan zal dus zijn voorstel aldus moeten luiden, dat de Raad Burgemeester en Wethouders verzoekt het initiatief te nemen tot instelling van een bijzondere Raadscommissie. Aan Burgemeester en Wethouders schijnt het onnoodig toe om een dergelijke commissie te benoemen. Ik begrijp niet waarom er voor deze werken een commissie van bijstand uit den Raad moet wezener is reeds een Commissie van Fabricage en het lijkt mij veel practischer, dat Burgemeester en Wet houders aan deze commissie verzoeken om al haar aandacht te wijden aan het opsporen van werken, die voor werkver schaffing in aanmerking zouden kunnen komen. Bovendien zou deze commissie volgens de wet geen commissie van bijstand kunnen zijn, omdat het hier slechts een tijdelijke zaak geldt. Wat de werken zelve aangaat, wensch ik even onder de aandacht van den heer van Stralen te brengen, dat uit den aard der zaak in een gemeente als deze die plannen gemakke lijker in vago zijn aan te geven dan ze met name te noemen, omdat Leiden bitter weinig gelegenheid heeft dergelijke plannen uit te voeren. Dat gaat prachtig in gemeenten als Arnhem, Katwijk, Hilversum en Apeldoorn, waar men uitgebreide terreinen heeft om wegen aan te leggen en allerlei werk, dat voor dit doel geschikt is, te doen verlichten. Te Amsterdam hebben Burgemeester en Wethouders een commissie ingesteld om hen tijdelijk, zoolang de werkloosheid duurt, bij dergelijke plannen voor te lichten. Voorzitter dier Commissie is de Wethouder van Fabricage en daarin hebben zitting de Wet houder van Financiën, werkgevers, werknemers en verschillende ambtenaren, zooals de Directeur van Gemeentewerken en de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht. Die commissie zal Burgemeester en Wethouders adviseeren omtrent plannen, welke uit te voeren zijn, en dergelijke plannen aangeven. Ik heb gelezen in de courant, dat na de eerste vergadering het eenige concrete, dat de commissie heeft aangegeven, een werk is, dat aldus wordt omschreven: »Het ligt in de bedoeling om, indien zulks uitvoerbaar is, de voor de rioleering van de Jordaan benoodigde rioolbuizen door de werkloozen te laten vervaardigen." Dit is dus het eenige in een zoo groote stad als Amsterdam. Zoo talrijk zijn die werken in dergelijke steden waarlijk niet. Ik zou den heer van Stralen willen aanraden zijn voorstel in te trekken. Wij zouden dan aan de Commissie van Fabricage, die geacht kan worden op de hoogte te zijn, kunnen verzoeken zooveel mogelijk werken voor dit doel op te sporen. Zooals ik reeds zeide, kan het voorstel, gelijk het thans luidt, niet worden aangenomen, als zijnde in strijd met de wet, maar daarin kan door een redactie-wijziging worden voorzien. Wat het tweede voorstel aangaat, zou ik de volgende inlichtingen willen geven. Als men komt met reëele plannen tot werkverschaffing, dan zullen Burgemeester en Wethouders daaraan gaarne mede werken, maar ik zie niet in waarom men voor dit doel een Memoriepost op de begrooting zou moeten brengen. Als er voorgesteld wordt over te gaan tot uitvoering van een bepaald -werk, dan komt er vanzelf een voorstel tot wijziging van de begrooting. Overigens laat het mij geheel koud, of er een Memoriepost op de begrooting komt, het heeft echter niet het geringste nut. Als er een plan aan de orde komt, dan komen wij toch met een begrootingsregeling en dat moet evengoed gebeuren als een Memoriepost op de begrooting is gebracht. Daarom raad ik den heer van Stralen aan zijn voorstel wat betreft dien Memoriepost in te trekken. Ik kan namens Burgemeester en Wethouders toezeggen, dat zij, als zij zoo'n plan hebben, met alle genoegen zullen komen met een reëelen post ten behoeve van de uitvoering van dat plan. Waarom extra werk te doen en een Memoriepost opnemen, waarmede men toch niets kan uitvoeren? Ik heb dit vooraf willen zeggen om het debat te verge makkelijken. De heer van Stralen. M. d. V. Als ik goed verstaan heb hebt u een wettelijk bezwaar geopperd tegen de redactie van mijn voorstel in zake de commissie van bijstand. Als dat juist is, dan ben ik bereid dat voorstel zoodanig te wijzigen, dat dat wettelijk bezwaar niet meer bestaat. Ik ben het niet met u eens, dat het hetzelfde is of een commissie van bijstand of van voorlichting van Burgemeester en Wethouders in zake werkverschaffing bestaat, dan wel dat die aangelegenheid door de Commissie van Fabricage wordt behandeld. Er wordt steeds gezegd, dat de Commissie van Fabricage het zoo overdruk heeft en ook dat Gemeentewerken het zoo overdruk heeft. Daarom komt het mij op zichzelfwenschelijk voor om voor een aangelegenheid, die eigenlijk toch 'anders aan de reeds bestaande werkzaamheden van dien tak van gemeentedienst zou worden toegevoegd, een bepaalde commissie aan te wijzen, welke daarvan speciaal werk maakt. Dat acht ik niet overbodig. Volgens onze meening staat het met deze quaestie aldus, dat er totnogtoe aan deze materie te weinig aandacht is geschonken. Dit bewijst tevens het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarmede zij heden komen. Dat voorstel had al maanden geleden er kunnen zijn; er had al uitvoering aan gegeven kunnen zijn; maar Burgemeester en Wethouders hebben er te lang mede gewacht. Als voor deze zaak een bepaalde commissie bestaat, dan zal zij niet nalaten de aandacht bij de zaak te bepalen. Het is voor de quaestie van de werkverschaffing van belang. Ik ben er dus niet van overtuigd, dat de Voorzitter gelijk heeft als hij zegt, dat dit evengoed door de Commissie van Fabricage behandeld kan worden. Er is gezegd, dat er hier ter stede niet zooveel mogelijk heid tot werkverschaffing bestaat. Men heeft gewezen op plattelandsgemeenten waar het veel beter gaat en daartegen over op Amsterdam, waar eigenlijk zoo heel weinig aan werkelijk productieve werkverschaffing gedaan wordt. Ik ben het niet met u eens, Mijnheer de Voorzitter, dat het te Leiden bepaald tot de onmogelijkheden zou behooren verschillende werken als werkverschaffing te laten uitvoeren. Ik maak mij sterk, dat die er zeker zijn. Wij kunnen uit den aard der zaak niet precies aangeven, welke werken dat dan zouden moeten zijn; wij moeten dat natuurlijk aan Burge meester en Wethouders overlaten, die daaromtrent meer op de hoogte zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 5