4 MAANDAG 2 J ANUARI 1922. De kast op het belastingkantoor heeft gekost ƒ632.— en is van geverfd vurenhout, aangezien daarvan geen modellen bestaan; maar het valt niet mede als men iets laat maken. Door de loonen enz. komt men tot hooge prijzen. De Voorzitter. Ik wil den heer Eerdmans antwoorden wat betreft de door hem ter sprake gebrachte formeele quaestie. Volgens artikel 213 der Gemeentewet kan geen uitgaaf'buiten de begrooting geschieden dan met afzonderlijke, voorafgaande machtiging van Gedeputeerde Statenmaar kan men hier spreken van een uitgaat buiten de begrooting? Er is wel degelijk een crediet aangevraagd, maar er is gezegdwij kunnen alleen een raming geven wat betreft dc verbouwingskosten, doch niet wat betreft de aanschaffing van meubelen. In Ingekomen Stuk no. 152 van 1919 staat onder meer: »De thans voorgestelde verbeteringen kunnen echter ongerekend de uitgaven voor aanschaffing van meerder kantoormeubilair, kasten, en dergelijke uit de uitbreiding voortvloeiende, volgens globale raming van den Directeur van Gemeentewerken voor f 35000.worden tot stand gebracht.'' Dus uit dit Ingekomen Stuk kon de Raad van te voren weten, dat er meubilair zou moeten worden aangeschaft. De heer Wilmer heeft bij de behandeling van dit Inge komen Stuk het navolgende gezegd: »Men moet evenwel niet slechts de zuinigheid betrachten ten aanzien van de voorgestelde verbetering, waarvoor eene som van 35000.is uitgetrokken, maar evenzeer bij de aanschaffing van de benoodigde kantoormeubelen, waarvoor geen bedrag is uitgetrokken." Dus zoowel uit het genoemd Ingekomen Stuk als uit de woorden van den heer Wilmer blijkt van het voornemen van Burgemeester en Wethouders om meubelen te gaan aanschaffen voor de nieuwe localiteitenmen zag toen reeds in, dat dit bedrag zou moeten worden verhoogd, omdat men nog geeri raming kon geven en men eerst moest zien, welke meubelen noodig waren. De heer de Lange is ook op deze zaak ingegaan en heeft gezegd, dat er bij Burgemeester en Wethouders optimisme bestond en dat het veel meer zou kosten; daarbij heeft hij als vergelijking genomen een ander werk. Hij zeide verder »Ik acht dit op zijn minst voorbarig, aangezien de Directeur van Gemeentewet ken heel wat voorzichtiger is. Hij zegt toch, eene raming kan niet worden gemaakt, maar globaal schat ik de kosten op ƒ35000.waarbij dan nog komt het bedrag van het meubilair, waarvan de Directeur geen bedrag opgeeft." En verder zegt hij»Ik hoop dan ook, dat de wenken van den heer Wilmer, waarbij Burgemeester en Wethouders zich natuurlijk zullen aansluiten, den Directeur van Gemeente werken zullen nopen bij de uitvoering van het werk en de aanschaffing der meubelen de grootst mogelijke zuinigheid te betrachten." Dus de heer de Lange heeft ook bedoeld, dat Burgemeester en Wethouders een blanco-crediet kregen voor het aanschaffen van meubelen en dat de post suppletoir zou worden verhoogd, maar dat de noodige zuinigheid zou worden betracht. Allen, die toen in den Raad aanwezig waren, hebben zonder eenigen twijfel begrepen, dat sous-entendu het meubilair was toege staan, echter zonder raming. Er is geen twijfelen aan of allen hebben bedoeld, dat deze zaak alleen voor de supple- toire begrootingsregeling nog in den Raad zou komen; alleen is tot Burgemeester en Wethouders gezegd, dat men wenschte, dat de noodige zuinigheid zou worden betracht. Wil men de zaak formeel stellen, dan is hier wel niet van toepassing artikel 213 der Gemeentewet, maar dan kan men zeggen, dat Burgemeester en Wethouders een memorie-post voor die meubelen hadden moeten uittrekken. Dan was de zaak in orde geweest. Formeel is dus van het aangevoerde bezwaar wel iets aan, maar zoowel de debatten als het voorstel zelf hadden Burgemeester en Wethouders ten zeerste de over tuiging gegeven, dat de Raad voor de meubelen een blanco- crediet aan Burgemeester en Wethouders had toegestaan. Niemand was er feitelijk tegen, dat er meubelen werden aangeschaft, mits de noodige zuinigheid daarbij werd betracht. Burgemeester en Wethouders hebben dan ook de zaak geheel te goeder trouw uitgevoerd en niemand heeft er aan gedacht, dat de Raad daarvoor opnieuw een afzonderlijk besluit zou moeten nemen. Ik heb het Ingekomen Stuk en de gevoerde debatten nog eens nagelezen en op grond daarvan durf ik zeggen, dat de heer Eerdmans niet kan beweren, dat een van de Raadsleden de overtuiging had, dat er een nieuwe post voor die meubelen moest komen, integendeel, algemeen was men van gevoelen, dat suppletoir de post nog zou moeten worden aangevuld. Ik kan het niet zoo'n groote fout vinden, vooral omdat, al is de zaak formeel eenigszins onjuist, als men haar materieel stelt, iedereen zal moeten toegeven, dat, als men een kantoor inricht, daarin vroeg of laat meubelen moeten komen, welke moeten worden aangeschaft. Er is dus niets verspild. Als Rurgemeester en Wethouders iets koopen buiten medeweten van den Raad, dan kunnen de leden later vragen waarom het College dat heeft gedaan, maar hier is bekend geweest, dat meubelen moesten worden aangeschaft. Ik begrijp niet, hoe dat aan Burgemeester en Wethouders als een fout zou kunnen worden aangerekend. De heer Eerdmans. M. d. V. Gij zult wel moeten toe stemmen, dat de gevolgtrekkingen uit de mededeeling, welke gij doet, van hoogst bedenkelijken aard kunnen worden. Als de Raad een uitgave voteerde voor het totstandbrengen van datgene wat met die uitgave wordt beoogd en dit sleepte meer kosten met zich in verband met daaraan verbonden dingen, dan zou uit uw redeneering volgen, dat, waar er over gesproken was dat er meer dingen aan vast zaten, Burgemeester en Wethouders een blanco crediet kregen om die dingen aan te schaffen. Als dat straks op andere dingen werd toegepast, bijvoorbeeld op die beroemde auto-spuit, waaraan meer vastzit en waaromtrent de Raadsleden de overtuiging hebben gekregen, omdat er in den Raad over gesproken is, dat er zeker nog verschillende dingen bij zouden komen, en als Burgemeester en Wethouders het dan be schouwden alsof zij een blanco crediet hadden om die andere dingen aan te schaffen, dan zou dat een weg zijn, welken gij zelf, Mijnheer de Voorzitter, niet zoudt willen bewandelen. In het Ingekomen Stuk no. 373 wordt erkend, dat in den post van 35000.welke is aangevraagd, niet is begrepen, en daarbij ook niet, is gedacht aan meubilair. Het spreekt van zelf, dat er meubilair noodig is, maar het spreekt ook van zelf, dat wij, onder de wet levende, hebben gedacht van uw college een aanvrage te zullen krijgen voor geld om die meubelen aan te schaffen. Is ons daarvoor een raming gegeven en is het geld toegestaan, dan hebben Burgemeester en Wet houders de vrijheid het meubilair aan te schaffen. Komt er een raming, welke een getal noemt, dat ons te hoog voor komt, dan hebben wij gelegenheid om, alvorens tot aanschaffing over te gaan, daaraan iets te doen, maar, als de meubels worden aangeschaft, alleen omdat in een algemeen debat is gezegd, dat zij moeten worden aangeschaft, en als men dan meteen aanvullingsbagrooting komt, dan is dat niet in overeen stemming, noch met den geest van de Gemeentewet, noch met hetgeen wij mogen onderstellen, dat gebeuren zou, indien de wet naar uw geest werd toegepast. Ik geloof dus, Mijnheer de Voorzitter, dat u in het oog moet houden dat uwe redeneering, dat de uitgaven er toch aan vastzaten, zulke bedenkelijke gevolgen zou hebben wat betreft willekeur, dat u zelf zult moeten toestemmendat gaat niet. Daarom blijf ik er op aandringen, dan men juist in een tijd nu wij zuinig moeten zijn formeel niet zal gaan buiten datgene wat de wet wil. Ik weet, het gebeurt bij allerlei colleges zeer veel dat men later suppletoire begrootingen moet goedkeuren; en wanneer hier nu geconstateerd was dat het goedkooper had gekund, dan waren wij toch in de noodzakelijkheid geweest onze goedkeuring te hechten aan hetgeen geschied is. Wij kunnen niet eens de rekeningen krijgen, wij weten er niets van. Wij kunnen het niet eens controleeren, wij moeten het maar goedvinden en vertrouwen, dat het zoo wel zijn zal. Mijnheer de Voorzitter. U zult gevoelen, dat dit niet is in overeenstemming met datgene wat de wetgever voor oogen had toen hij het desbetreffend artikel redigeerde. De Voorzitter. Ik ben het niet eens met de redeneering van den heer Eerdmans. Die meubelen zijn maar niet zoo zonder medeweten van den Raad aangeschaft; er is toenmaals in het debat lang en breed over gesproken. Zooals ik reeds zeide, de heer Wilmer heeft er toen over gesproken en de heer de Lange, die formeel is aangelegd, heeft toen gezegd, dat Burgemeester en Wet houders bij de aanschaffing der meubelen alle zuinigheid moesten betrachten. Iedereen wist en was ervan overtuigd, dat de meubelen boven het toegestane bedrag moesten worden aangeschaft. Het voorbeeld van de auto-spuit is niet juist. In dit geval heeft iedereen begrepen, dat meubelen aange schaft moesten worden, doch dat nog geen raming ervoor kon gegeven worden en dat daartegen bij geen enkel Raadslid bezwaar kon bestaan. Maar met de autospuit was bet heel iets anders. Als Burgemeester en Wethouders in de toelich ting tot hun voorstel in zake de aanschaffing van een auto spuit hadden geschrevener komen nog die en die uitgaven bij, maar wij kunnen die nog niet ramen, als de Raad zich daarmede had vereenigd, dan zou het precies hetzelfde geval geweest zijn. Maar met die autospuit is het niet zoo gegaan toen is wel degelijk alleen sprake geweest van de aanschaf fing van de autospuit en van niets anders. Er bestaat dus groot verschil tusschen beide gevallen. Ook als men in deze zaak een strikt formeel standpunt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 4