5
gelijktijdig gelden aan te vragen voor de uitbreiding van
het personeel. Juist ter wille van de beperking der uitgaven
tot het strikt noodzakelijke moest met de indiening worden
geWacht, terwijl de inrichting van de bergplaats uit den
aard der zaak urgent was en bezwaarlijk kon worden uit
gesteld, totdat het zoo uiterst moeilijke personeelsvraagstuk
was opgelost.
De kosten aan de uitbreiding van het personeel verbonden,
bedragen voor 1 chauffeur-mechanicien in den rang van
brandweermachinist, 2 brandwachts 2e klasse en de bevor
dering van 3 brandwachts 2e klasse tot brandwacht le klasse
(eene bevordering door den Commandant reeds bij de be
grooting voor 1922 voorgesteld, doch door ons College aan
gehouden tot de definitieve beslissing over het voorstel tot
uitbreiding van het personeel) voor het jaar 1922 ongeveer
5000.Hierbij komt dan nog voor 3 telephonische aan
sluitingen en voor benzine- en olieverbruik door de auto
spuit 1100.terwijl voor kleeding en uitrusting voor
3 man een bedrag van 1000.noodig is. Tezamen aldus
een meerdere uitgave ten laste van den dienst 1922 van
7100.Tegenover deze vermeerdering der uitgaven
staat echter eene vermindering van 1220.n.l. f 500.
voor wachtdiensten op Zon- en feestdagen, voor paarden-
bespanning, te leveren door den Gemeentelijken Reinigings
dienst, en f 720.voor wachtdiensten op die dagen voor
bediening van de reddingladder (zie volgn. 119 der be
grooting). In ronde som moet de begrooting voor het jaar
1922 dus worden verhoogd met 5900.
Wij geven U derhalve in overweging door vaststelling
van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving
een bedrag van 5900.beschikbaar te stellen voor de
uitbreiding van het vaste personeel der brandweer en het
benoodigde in verband met de ingebruikneming der nieuwe
auto-spuit. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven is nog
133.950.beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 12. Leiden, 9 Januari 1922.
Bij raadsbesluit van 11 Juli 1921 (Ingek. Stukken Ho.
215) werd ons College gemachtigd tot de Regeering het ver
zoek te richten, het voor den aanleg van het Kooipark
verleende voorschot uit 's Rijks kas van ten hoogste f 48500.
met het oog op de gebleken meerdere kosten te verhoogen
met ten hoogste f 76957.50 en mitsdien dit voorschot te
brengen op ten hoogste f 125.457.50. In verband hiermede
werd tevens de begrooting, dienst 1920, gewijzigd, doordat
aan den ontvangstpost„Uitkeering door het Rijk van het
voorschot" en aan den uitgaafpost „Kosten van den aanleg
van het park" een bedrag van f 76957.50 werd toegevoegd.
Blijkens zijn in de Leeskamer ter visie liggend schrijven
maakt de Minister van Arbeid tegen de gevraagde verhoo
ging van het voorschot, nd de in 1916 opgemaakte raming
zoo aanmerkelijk werd overschreden, bezwaar. Wij hebben
nog getracht den Minister te bewegen, op zijn afwijzende
beslissing terug te komen, doch deze poging leidde niet tot
het gewenschte resultaat.
Waar van de geraamde totale kosten ad 125.457.50
alzoo slechts een bedrag van f48500.uit rijksvoorschot kan
worden gevonden, moet het resteerende bedrag, groot f 76957.50
door geldleening worden gedekt. Deze omstandigheid brengt
mede, dat de post betreffende de uitkeering van het voor
schot weder met f 76957.50 moet worden verminderd en de
post geldleening met hetzelfde bedrag moet worden verhoogd.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot
vaststelling van nevensgaanden begrootingsstaat, model C,
dienst 1921, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 13. Leiden, 10 Januari 1922.
Tengevolge van het aan A. Grijsen, met ingang van 1
Januari 1922, verleend eervol ontslag, is een vacature ont-
staan als Opzichter bij den Gemeentelijken Reinigingsdienst,
in den rang van Technisch Ambtenaar 3e klasse.
Ter vervulling van deze vacature bieden wij Uwe Ver
gadering, overeenkomstig het advies der Commissie van
Fabricage, de volgende voordracht aan:
1°. J. H. SLOOTS, opzichter bij de Gemeentereiniging,
te Breda.
2°. H. J. VAH MIL, timmerman, te Zoeterwoude.
Wij verzoeken U alsnu tot de benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 14. Leiden, 11 Januari 1922.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer liggende lijst
van op de Stadstimmerwerf aanwezige, buiten gebruik ge
stelde voorwerpen en materialen, geven wij Uwe Vergadering,
overeenkomstig het advies der Commissie van Fabricage, in
overweging, tot den openbaren verkoop dier zaken te be
sluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 15. Leiden, 11 Januari 1922.
Door Mevr. de wed. P. van Rhijn wordt bij haar, in de
Leeskamer liggend, adres het verzoek gedaan om een boom,
staande vóór hare motormaalderij „de Valk" aan de 2e
Binnenvestgracht te doen rooien, terwijl door L. van der
Laan, namens de stichting „Spaarfonds voor Bodemcultuur"
een gelijk verzoek tot ons College werd gericht ten opzichte
van een 2-tal boomen, staande vóór perceel Stationsweg
no. 43.
De boom vóór den molen „de Valk" is, blijkens de ad
viezen van den Directeur der Gemeentewerken en de Com
missie van Fabricage, een leelijke lindeboom, die de omgeving
veeleer ontsiert dan verfraait en die in adressante's perceel
veel licht beneemt.
De boomen op den Stationsweg aan de zijde van den Rijns-
burgersingel kunnen gevoegelijk verdwijnen, omdat zij hin
derlijk zijn voor de aldaar gevestigde winkels en de toetreding-
van licht beletten. Om diezelfde reden werd dan ook reeds
een paar malen door Uwe Vergadering machtiging tot rooiing
van boomen aldaar verleend.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging te
besluiten tot het doen rooien en verkoopen van één linde
boom staande vóór de motormaalderij in den molen „de
Valk" aan de 2e Binnenvestgracht en van 2 boomen, staande
vóór het perceel Stationsweg no. 43.
A au den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H°. 16. Leiden, 11 Januari 1922.
In Uwe Vergadering van 19 December j.l. is aangenomen
het voorstel van Uw medelid, den heer Groeneveld, om de
Plantsoenschool of althans een gedeelte daarvan aan de
Eerste Leidsche Schoolvereeniging aan te bieden.
Daar artikel 77 lid 2 der L. O. Wet 1920 bepaalt, dat,
indien een Schoolbestuur gelden aanvraagt tot stichting eener
school, de Gemeenteraad bevoegd is een bestaand gebouw
geheel of ten deele als schoolgebouw beschikbaar te stellen,
indien de Inspecteur vertelaard heeft dat dadrtegen naar zijn
oordeel geen bezwaar bestaat, hebben wij diens advies omtrent
Uw besluit ingewonnen. Blijkens zijn ter inzage gelegd rapport
is de Inspecteur van meening, dat de Plantsoenschool zeer
geschikt is, om na een kleine verbouwing in twee school
gebouwen te worden gesplitst met een afzonderlijken ingang
voor elk der twee scholen. Het gedeelte, dat een ingang heeft
aan de zijde van het Plantsoen zou z.i. voor de huisvesting
van de school der Eerste Leidsche Schoolvereeniging zeer
bruikbaar zijn. Wat dus de inrichting van het gebouw betreft,
bestaat er bij den Inspecteur geen bezwaar, om de helft der
Plantsoenschool aan de Eerste Leidsche Schoolvereeniging
als schoolgebouw af te staan.
Er doet zich echter bij deze zaak nog een andere vraag
voor, die ook in het advies van den Inspecteur wordt aan
geroerd, n.l. deze, of de helft van de Plantsoenschool wel
voor het openbaar onderwijs gemist zal kunnen worden. Zeer
begrijpelijk zegt de Inspecteur hieromtrent, dat hij deze
vraag eerst zal kunnen beantwoorden, als de in bewerking
zijnde reorganisatieplannen bekend zijn.
In dit verband wijzen wij U er op, dat artikel 27 der
L. O. wet bepaalt, dat de besluiten van den Gemeènteraad,
betreffende de vermindering van het getal der scholen, aan
de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen.
A au het besluit van Uwen Raad tot afstand van de Plant
soenschool (geheel of gedeeltelijk) aan de Eerste Leidsche
Schoolvereeniging, had dus eigenlijk moeten voorafgaan een
door Gedeputeerde Staten goedgekeurd besluit tot gedeelte
lijke opheffing der bedoelde school. Hu zou deze zaak o. i.
nog wel in orde te brengen zijn en wel zoo, dat een der
gelijk besluit alsnog door Uwen Raad werd genomen en aan
de goedkeuring van Gedeputeerde Staten werd onderworpen.
Uw College zal het echter, naar wij hopen, begrijpen en
billijken, dat wij bezwaar moeten maken een voorstel in die
richting bij U aanhangig te maken, alvorens de reorganisatie
plannen zijn vastgesteld. Eerst daarna toch kan, gelijk de