tot Exploitatie van Tramwegen het verzoek te richten de perceelen Sectie D nis 529, 528, 526 en 1152 (over 100 M2.) aan en nabij de Hoogewoerd en het perceel Sectie E Ko. 1214 aan de Zijdgracht, tusschen de Hoefstraat en de Jan van Houtkade, in het onteigeningsplan betreffende den aanleg der electrische tramlijn 's GravenhageVoorburg Leiden te begrijpen. Kaar aanleiding van dit verzoek richtte de maatschappij hij schrijven van 28 Februari 1921 tot ons College de vraag, of de gemeente zelve met de eigenaren wenschte te onder handelen over den aankoop, dan wel of dezerzijds werd verlangd, dat de maatschappij zulks namens de gemeente deed. Aangezien het ons 't beste voorkwam, dat de gemeente zelve de onderhandelingen met de eigenaren opende ter verkrijging bij minnelijke overeenkomst van de pereeelen aan en nabij de Hoogewoerd (het perceel aan de Zijdgracht was inmiddels reeds door de gemeente aangekocht), lieten wij de waarde van de perceelen met inbegrip van bedrijfs schade, verhuiskosten enz. taxeeren en verklaarden wij ons, na overleg met de Commissie van Fabricage, tegenover de resp. eigenaren bereid, behoudens nadere goedkeuring van Uwe Vergadering, hunne perceelen aan te koopen voor de navolgende sommen: perceel Hoogewoerd no. 1 (Sectie D no. 529), toebehoorende aan A. van Veen, voor ƒ36.000. perceel Hoogewoerd no. 3 (Sectie D no. 528), toebehoorende aan C. en H. J. Christiaanse, voor 60.000. perceel Hoogewoerd no. 7 (Sectie D no. 526) met inbegrip van den kelder onder het aangrenzend perceel Hoogewoerd no. 9 (Sectie D no. 1037), toebehoorende aan C. J. Dingjan voor 22.000. en de strook grond ter grootte van 102 M.2, deel uit makende van de perceelen Sectie D nos 1152 en 1146 en toebehoorende aan de firma wed. Molkenboer (firmanten B. J. en J. Th. Hermans) voor ƒ3000. Zooals uit de ter visie liggende stukken blijkt, hebben de gevoerde onderhandelingen niet veel resultaat opgeleverd alleen de firma wed. Molkenboer bleek bereid de strook grond van 102 M.2 voor den geboden prijs te verkoopen, mits de gemeente aan haar verkocht een tweetal terrein strookjes, thans deel uitmakende van de perceelen Sectie D nis 1528 en 526, groot resp. 25 en 5 M2., grenzende aan perceel D 1152 en op de situatie in blauwe kleur aangeduid, tegen den prijs, dien de gemeente zelve daarvoor moet betalen en onder beding, dat de kosten der erfscheiding langs de verbreede steeg over een afstand van 22 M. door beide partijen gelijkelijk worden gedragen, indien het terrein onmiddellijk achter die afscheiding niet wordt bebouwd. Met de Commissie van Fabricage komt het ons niet ge- wenscht voor aan de 3 eigenaren, die met het dezerzijds gedaan bod geen genoegen namen, eene nieuwe, hoogere aanbieding te doen. De Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen ware derhalve uit te noodigen bij de onteigeningsprocedure de genoemde sommen aan de eigenaren aan te bieden. Tegen aanvaarding van de door de firma wed. Molkenboer gestelde voorwaarden bestaat noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College bezwaar. Tot aankoop van haar terrein kan dus worden besloten. Thans rest ons nog U ons gevoelen mede te deelen over de in Uwe bovengenoemde vergadering van 26 Januari 1920 door den heer Knuttel en Uw vroeger medelid, den heer Huges, ingediende motie, luidende: „De Daad verzoekt Burgemeester en Wethouders een onder zoek in te stellen naar de mogelijkheid van onteigening van het geheele blok tusschen JodenkerksteegLevendaal, St. Joris- steeg en Hoogewoerd.'''' Blijkens de door de voorstellers bij de indiening gegeven toelichting achten zij het gewenscht, dat met den aanleg van >een ruimen verkeersweg van Koord naar Zuid tijdig rekening wordt gehouden en is de Zijdgracht, waarover het tracé der electrische tramlijn LeidenVoorburg's Graven hage is ontworpen en die een deel zal vormen van den be langrijken verbindingsweg van de Breestraat naar den Zoeterwoudschen Singel, het aangewezen beginpunt van den verkeersweg KoordZuid, zoodat ter verkrijging van een ruime verbinding met de Watersteeg en de Hooigracht, h. i. tijdig beslag moet worden gelegd op het geheele in de motie aangegeven complex. De verbreeding van de Hooge woerd vanaf het Steenschuur tot aan de Watersteeg zou dan tevens haar beslag kunnen krijgen. Ofschoon de wenschelijkheid van een ruimen verkeersweg dwars door de gemeente van Koord naar Zuid dezerzijds volstrekt niet wordt ontkend, achten wij met de Commissie van Fabricage thans niet het oogenblik aangebroken, om de door de voorstellers der motie gewenschte onteigening te bevorderen. Daargelaten, dat het nog in geenen deele vaststaat, dat de verkeersweg van Koord naar Zuid over de Hooigracht moet loopen en dat, zelfs indien dit vaststond, onteigening- van het geheele in de motie genoemde complex volstrekt niet noodig is, kan alleen al met het oog op den toestand der gemeente-financiën aan onteigening van het complex, waarmede zeker een bedrag van 9 a. 10 ton gemoeid zou zijn, niet worden gedacht. Wij moeten U dus ten sterkste ontraden stappen te doen ter verkrijging van de in de motie aangegeven onteigening, welke trouwens ten opzichte van de verbreeding van de Hoogewoerd slechts een halve maat regel zou zijn, aangezien die verbreeding zich ook over het gedeelte tusschen de Watersteeg en de Kraaierstraat zou behooren uit te strekken. Het bovenstaande samenvattende, geven wij U derhalve in overweging te besluiten: a. niet in te gaan op het in de motie van de heeren Knuttel en Huges belichaamde denkbeeld b. ons College te machtigen de Maatschappij tot Exploi tatie van Tramwegen te berichten, dat bij de door haar aanhangig te maken onteigeningsprocedures, voor de per ceelen, waarvan de onteigening ten behoeve van de gemeente wordt gevraagd, de navolgende bedragen, waaronder begrepen bedrijfsschade, verhuiskosten enz., aan de verschillende eigenaren kunnen worden aangeboden: perceel Hoogewoerd Ko. 1 (Sectie D Ko. 529) 36000. perceel Hoogewoerd Ko. 3 (Sectie D Ko. 528) 60000. perceel Hoogewoerd Ko. 7 (Sectie D Ko. 526) met inbegrip van den kelder onder het aangrenzend perceel Hoogewoerd Ko. 9 (Sectie D Ko. 1037)22000. c. tot den aankoop ten behoeve van de gemeente van de sub b genoemde perceelen, ten aanzien waarvan het bod wordt aangenomen, voor den prijs bij dat aanbod vermeld, en ten aanzien waarvan het bod niet wordt aangenomen, voor de door den rechter bij de onteigening te bepalen schadeloosstelling, benevens eventueel de kosten der ont eigeningsprocedure d. tot den aankoop van een strook grond ter grootte van 102 M2., deel uitmakende van de perceelen Sectie D nis 1152 en 1146 en op de situatie nader aangegeven, voor de som van 3000.onder voorwaarde, dat de gemeente aan de firma Wed. B. K. J. T. Molkenboer (firmanten B. J. en J. Th. Hermans), zoodra dit aan de gemeente mogelijk is, zal verkoopen een tweetal terreinstrookjes, thans deeluit makende van de perceelen Sectie D nis 1528 en 526, groot resp. 25 en 5 M2., grenzende aan perceel D 1152 en op de situatie in blauwe kleur aangeduid, tegen den prijs, dien de gemeente zelve daarvoor heeft moeten betalen en onder beding, dat de kosten der erfscheiding langs de verbreede Jodenkerksteeg over een afstand van 22 M. door beide partijen gelijkelijk worden gedragen, indien het terrein onmiddellijk achter die afscheiding niet wordt bebouwd e. tot vaststelling ven den hierbij overgelegden supple- toiren begrootingsstaat, groot fmet inbegrip van de kosten van overdracht ƒ3150. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. K°. 7. Leiden, 5 Januari 1922. Door Uwe Vergadering werd om praeadvies in onze handen gesteld een adres van het bestuur der Vereeniging tot op richting en instandhouding van scholen voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs op Gereformeerden grondslag alhier, waarbij dat bestuur verzoekt ten behoeve van de uitbreiding en verandering van het schoolgebouw aan de Hooglandsche Kerkgracht de benoodigde gelden beschikbaar te stellen. Het bestuur deelt in dat adres mede, dat het tot uitbrei ding en verandering van het gebouw wenscht over te gaan wegens toeneming van het getal leerlingen boven het maxi mum, waarvoor het gebouw bij de stichting bestemd werd, wegens verhooging van het maximum getal leerlingen, dat per klasse wordt toegelaten en wegens andere redenen, nader uiteengezet in de bij het adres behoorende toelichting. Op de bouwplannen van het bestuur is mede van invloed geweest het bepaalde in artikel 27, tweede lid, der Lager - onderwijswet 1920, krachtens welk voorschrift in de naaste toekomst splitsing van de tegenwoordige school voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs in twee scholen, ééne voor gewoon lager en ééne voor uitgebreid lager onderwijs,* niet te vermijden is. Teneinde nu aan dit voorschrift te kunnen voldoen, en voorts om een behoorlijke klasse-indeeling te kunnen ver krijgen en een einde te kunnen maken aan den onhoudbaren toestand, dat het natuurkundelokaal en de kamer van het hoofd der school als leslokalen moeten worden gebruikt, acht het bestuur verbouwing van het schoolgebouw nood zakelijk. In plaats van 8 lokalen, elk bestemd voor 32 leerlingen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 32