MAANDAG 2 JANUARI 1922.
25
De Voorzitter. Et' blijkt uit, dat uw partijgenooten in
Gouda, 12.voldoende achten.
De heer van Stralen. Ik moet doen opmerken, dat Gouda
een klasse lager staat en voor die gemeente de Rijksregeling,
gebaseerd op ƒ10. geldt, zoodat in Gouda een verhooging
van den norm van 10.tot ƒ12.gelijk staat met een
verhooging van ƒ12.tot ƒ15voor Leiden. Ik wil niet
toegeven, dat hier sprake kan zijn van overvragen, als wij
wenschen, dat de norm op ƒ15.wordt gebracht.
De Wethouder heeft gezegd, dat, als men te doen heeft
met een klein gezin, man en vrouw er gemakkelijk wat bij
kunnen verdienen, zoodat er bij de ƒ10.welke nu uit
gespeeld wordt.'nog wel inkomsten uit anderen hoofde komen.
Daartegen moet ik bezwaar maken. Ik kan het mij van
onzen Wethouder met zijn Christelijke levensbeschouwing niet
voorstellen, dat hij op de een of andere wijze de vrouwen
van werklooze arbeiders zou willen dwingen iets te gaan doen
dat zij vroeger nooit hebben gedaan. Dat is in strijd met het
programma der Christelijke partijen, dat zegt, dat de vrouw
in huis behoort. Wij zijn het daarmede niet "eens.
De gevallen, dat men vrouwen van werklooze arbeiders
wil dwingen er wat bij te gaan verdienen, komen voor. Mij
is bekend, dat een werklooze arbeider, die 10.uitkeering
kreeg en zeide daarmede niet te kunnen rondkomen, ten
antwoord kreeg: uw vrouw is jong, zij moet gaan werken.
Als een vrouw niet gewoon is uit het gezin te gaan en geen
lust heeft dat te doen, mag op haar in dit opzicht geen
pressie worden uitgeoefend. Indien men door het toekennen
van uitkeeringen van 10.de menschen er toe drijft door
bijverdiensten de inkomsten van het gezin te verhoogen, dan
is men op den verkeerden weg.
De heer Wilbrink heeft zich duidelijk uitgesproken, maar
dat zal niet in zijn voordeel zijn. De heer Wilbrink, die zich
altijd van buitengewoon Christelijke zijde laat zien en daarom
wel de naastenliefde in zijn vaandel zal voeren, heeft ver
klaard, dat hij eerst voor 15.was geweest, maar er nu
tegen zou stemmen.
De heer Wilbrink. Ik heb gezegd, dat, als ik er voor was
geweest, ik er nu tegen zou stemmen.
De heer van Stralen. Ik had begrepen, dat gij er eerst
vóór en daarna tegen waart. Maar de zaak is even erg; al
waart gij er vóór geweest, gij zoudt er nu tegen zijn. Als dat
Christelijk moet heeten, vraag ik: waar moet het heen, als
de Christelijke barmhartigheid daartoe leidt? De heer Wilbrink
meent, dat een of meer Raadsleden zullen worden geïntimi
deerd, maar mij is daarvan niets bekend. Ik weet ook niet,
dat een van de Raadsleden bij deze gelegenheid is gehinderd.
En dan vraag ik: is het een juiste houding om zich aldus
uit te laten?
De heer Wilmer heeft tegen mij uitgespeeld het citaat uit
het orgaan van het N. V. V., waarin staat, dat hetgeen hier
te lande geschiedt gunstig afsteekt bij hetgeen in andere
landen voor de werkloozen wordt gedaan. Vergelijkingen daar
omtrent gaan vrijwel mank, want de toestanden in andere
landen zijn niet te vergelijken met die in dit land. Ik wil er
bovendien op wijzen, dat het N. V. V. in andere artikelen
met de noodige kracht heeft betoogd, dat zoowel het Rijk
als de gemeenten naar zijn meening in gebreke zijn.
Bovendien schijnt het toch wel juist te zijn, dat er ont
stemming is in breede kringen van arbeiders. Wat wij in den
laatsten tijd niet gehad hebben, hooren wij nu juist dezer
dagen. Wij zien zelfs, dat de Katholieke arbeiders, een categorie
van menschen, die over het algemeen nog al volgzaam en
gedwee is, zich nu ook gaan uitspreken en dat in vergaderingen
van den Roomsch-Katholieken Volksbond door de leden aan
den voorzitter gevraagd wordt: wat voor bezwaar is er nu
tegen, dat wij wij zijn toch ook arbeiders, wij hebben ook
honger, wij zijn precies als een ander op straat met andere
werkloozen te zamen pressie trachten uit te oefenen op de
regeeringslichamen? Het eenig bezwaar was: dat de menschen
in de eerste plaats Katholieken zijn. Het gaat er niet om of
men al dan niet Katholiek is: als men honger heeft, is men
allen precies hetzelfde. Het antwoord van den voorzitter van
den Roomsch-Katholieken Volksbond is mijns inziens dan ook
heelemaal niet afdoende geweest.
Wij hebben ook in het laatste nummer van »De Leidsche
Courant" kunnen lezen, dat in de afdeelingsvergadering van
den Katholieken Metaalbewerkersbond de aanwezigen hebben
geprotesteerd dat gaat toch in de richting tegen de
Regeering, die opnieuw gemeend heeft de uitkeering aan de
wei kloozen te moeten verlagen. Er is toch iets wat erop wijst,
dat de Christelijke Regeering, al is het misschien niet zoo
stevig als wij wel zouden willen, gewezen wordt op deze zaak.
Daarom moet de heer Wilmer het niet voorstellen alsof
wij alleen de menschen zijn, die de ontevredenheid opwekken
en aanstoken.
De heer Wilmer heeft nog gevraagd, of te Utrecht de
toestand niet slechter is dan hier. Ik kan antwoorden, dat de
uitkeering te Utrecht 15.bedraagt, terwijl er verder vrij
milde bepalingen bestaan in zake den aftrek van gezins
inkomen. Er is daar bepaald, dat, als er inkomsten van de
kinderen zijn, daarvan eerst 9.— vrijgesteld wordt, terwijl
van het overblijvende f in mindering van de uitkeering
wordt gebracht. Als het Burgerlijk Armbestuur hier dergelijke
regeling trof, dan zou er over te praten zijn, maar hier houdt
het Burgerlijk Armbestuur rekening met den laatsten cent,
die eventueel aan kinderinkomsten in het gezin inkomt.
De heer Bots. Dat is niet waar.
De heer van Stralen. Dat is wel waar. Daarom blijven
wij er bij dat er geen enkele aanleiding bestaat om op ons
voorstel terug te komen.
Ik heb geen antwoord gehad op mijne opmerking in zake
den bijslag op de werkloozen uitkeering en ik wensch nu het
volgende voorstel in te dienen
sündergeteekende stelt voor van gemeentewege een bijslag
te geven op de werkloozenuitkee'ringen, indien de Regeering
de voorgenomen verlaging dier uitkeeringen doorvoert."
Dit voorstel kan dan naar Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
De Voorzitter, Ik wil doen opmerken, dat de debatten
nu een omvang gaan nemen geheel buiten het punt in quaestie
om. De kern verliezen wij zoodoende geheel uit het oog.
Ik heb van den heer van Stralen het volgende voorstel ge
kregen
«Ondergeteekende stelt voor van gemeentewege een bijslag
te geven op de werkloozenuitkeeringen, indien de Regeering
de voorgenomen verlaging dier uitkeeringen doorvoert."
Het voorstel van den heer van Stralen wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
De Voorzitter. Ik stel voor dit voorstel in handen van
Burgemeester en Wethouders om praeadvies te stellen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dien
overeenkomstig besloten.
De Voorzitter. Thans kunnen wij tot stemming overgaan.
De heer van Stralen. M. d. V. Waarover wordt in de
eerste plaats gestemd?
De Voorzitter. In de eerste plaats wordt gestemd over de
motie van den heer Oostdam.
De heer van Stralen. M. d. V. Zou het niet beter zijn dat
in de eerste plaats het voorstel van den heer Heemskerk en
mij in stemming komt?
De Voorzitter. De motie van den heer Oostdam gaat
verder, maar zij heeft weinig kans van slagen, vermoed {ik.
Zij wil niet hetgeen Burgemeester en Wethouders voor
stellen en zij wil ook niet wat de heeren van Stralen en
Heemskerk willen. Feitelijk is zij van de verste strekking,
want, als zij wordt aangenomen, is iedere norm van de baan.
Volgens het Reglement van Orde moet zij derhalve het
eerst in stemming worden gebracht; er moet eerst worden
beslist over de vraag: een norm of geen norm. Dat is zoo
billijk mogelijk.
Wordt dit voorstel verworpen, dan zal worden gestemd
over de vraag of de norm ƒ12.zal zijn, zooals Burge
meester en Wethouders voorstellen, dan wel 15.zooals
de heeren van Stralen en Heemskerk voorstellen.
De heer Bots. Het voorstel van de heeren van Stralen en
Heemskerk gaat dunkt mij voor.
De Voorzitter. Ik meen, dat U zich vergist.
De heer Dubbeldeman. Houdt het voorstel van den heer
Oostdam niet datgene in wat Burgemeester en Wethouders
reeds ingevoerd en uitgevoerd hebben?
De Voorzitter. Neen, want Burgemeester en Wethouders
stellen voor een hoogeren norm in te voeren.
De motie, van den heer Oostdam is van de verste strekking
en dient dus het eerst in stemming te worden gebracht.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Oostdam wordt in stemming gebracht
en met 20 tegen 8 stemmen verworpen.