MAANDAG 2 JANUARI 1922.
19
het Burgerlijk Armbestuur zal kunnen oordeelen over de
verschillende personen, in dit geval de uitgetrokken werk-
looze arbeiders, met wie het vroeger niet in aanraking kwam.
Het is in dit opzicht een bijzondere tijd en een bijzondere
tijd stelt zijn bijzondere eischen. Wij zouden het een belang
rijke verbetering achten, indien het Burgerlijk Armbestuur
op de voorgestelde wijze werd uitgebreid. De klachten zullen
daardoor zeker niet toenemen en de klachten, die er komen,
zullen ter sprake worden gebracht en opgelost, hetgeen in
het belang is van degenen, die ondersteund worden.
De Wethouder heeft opgemerkt, dat uitgetrokken werk-
loozen, die georganiseerd zijn, vroeger ook wel ingeschreven
zijn geweest bij het Burgerlijk Armbestuur. Zeker, het is
natuurlijk wel eens voorgekomen, dat dergelijke personen zich
tot het Burgerlijk Armbestuur moesten wenden, als zij nergens
anders ondersteuning konden krijgen, teneinde in hun levens
onderhoud te voorzien, maar zooals ik zooeven reeds zeide,
er heerscht op dit oogenblik een bijzondere toestand, waar
door een groot aantal personen zich bij het Burgerlijk Arm
bestuur moet vervoegen, en daarom is het noodzakelijk,
dat in dat Armbestuur met de meest volledige kennis van
zaken over die personen wordt geoordeeld. Dat is ook de
bedoeling van ons voorstel.
De heer Wilbrink. De heer Schoneveld komt er tegen op,
dat ik gezegd heb: ik meen niet, dat zij daarin zoo'n scherp
onderscheid zullen maken. Ik bedoel, dat iedereen over één
kam moet geschoren worden.
Er zullen onder de georganiseerden, ook onder die van de
richting van den heer Schoneveld zijn, die meer hun hart
zullen laten spreken wanneer het gaat om het belang van
hun arbeiders, die daardoor eenzijdig zullen oordeelen, omdat
het betreft het belang van de menschen hunner organisatie.
Ik zou denken, dat dat eerder aanleiding geeft botsingen
in het college, wat niet zal leiden tot bespoediging van de
afdoening van zaken.
Het Burgerlijk Armbestuur zou een onderzoek laten instellen,
maar de man van de vakorganisatie zal denken, dat hij de
leden zijner organisatie kent ik meen, dat ook niet iedere
vertegenwoordiger van de vakcentrale zijne leden zal kennen
hij zal het niet onderzoeken en anders zal het onderzoek
zeer eenzijdig zijn, omdat hij voor den persoon in quaestie
meer gevoelt, aangezien hij bij zijn organisatie is aangesloten,
dan voor eeu ander, die van andere zijde tot het Burgerlijk
Armbestuur komt.
Ik denk dus, dat het onderbrengen van 3 of 5 leden van
vakcentralen in het Burgerlijk Armbestuur eerder een
belemmering van de werkwijze van het Burgerlijk Armbestuur
zal veroorzaken dan dat het tot voordeel zou strekken.
Ik moet mij dus tegen beide voorstellen verklaren.
De heer Bots. M. d. V. Ik wil erop wijzen, dat het in het
algemeen zeer eenvoudige zaken betreft in zake de werkloozen-
verzorging. De menschen zijn werkloos; ze krijgen niet meer
van hun werkloozenkas. Alleen dienen dan nog onderzocht
te worden de omstandigheden van het gezinde reden waarom
hulp noodig is staat genoegzaam vast. Dat zijn zulke moeilijke
zaken niet.
Ik zie niet in waarom het noodig zou zijn daarvoor vertegen
woordigers van de vakorganisaties in het Burgerlijk Armbestuur
op te nemen.
Als er nu nog quaestie was van ingewikkelde adviezen in
die zaken, dan was het nog iets anders; maar als er een lijst
ingeleverd wordt van degenen, die uitgetrokken zijn, dan bestaat
in den regel het geheele advies hierin: wij geven op als uitgetrok-
kenen die en die. Daarmede is het afgeloopen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Schoneveld wordt in stemming
gebracht en met 16 tegen 12 stemmen verworpen.
Tegen stemmenmevrouw van Itallie-van Embden, de heeren
Sanders, Meijnen, Eerdmans, Pera, Bots, de Lange, van der
Lip, Splinter, Oostdam, Wilmer, Stijnman, Sijtsma, Huurman,
Mulder en Wilbrink.
Vóór stemmenmevrouw Dubbeldeman-Trago, de heeren
Bisschop, Kuivenhoven, A. Eikerbout, Groeneveld, Knuttel,
Schoneveld, Heemskerk, van Eek, Dubbeldeman, Piekaar en
van Stralen.
Het voorstel van den heer F. Eikerbout wordt vervolgens in
stemming gebracht en eveneens met 16 tegen 12 stemmen
verworpen.
Tegen stemmen mevrouw van Itallie-van Emdben, de heeren
Sanders, Meijnen Eerdmans, Pera, Bots, de Lange, van der
Lip, Splinter, Oostdam, Wilmer, Stijnman, Sijtsma, Huurman,
Mulder en Wilbrink.
Vóór stemmen: mevrouw Dubbeldeman-Trago, de heeren
Bisschop, Kuivenhoven, A. Eikerbout, Groeneveld, Knuttel,
Schoneveld, Heemskerk, van Eek, Dubbeldeman, Piekaar en
van Stralen.
XI. Praeadvies op de motie van de heeren van Stralen
en Heemskerk, inzake het stellen van een norm voor de
ondersteuning van werklooze arbeiders door het Burgerlijk
Armbestuur.
(Zie Ing. St. No. 428.)
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres
van den Leidschen Bestuurdersbond voorzoover dit strekt om,
bijaldien de Regeering de voorgenomen verlaging van de uit-
keeringen doorvoert, daarop van gemeentewege een bijslag te
verleenen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Stralen, M. d. V. Vanmiddag heeft de Raad
mijn voorstel in zake het instellen van een gemeentelijke
steuncommissie afgestemdwij hebben pas gehad het afstem
men van het voorstel van den heer F. Eikerbout om aan de
vakcentrales vertegenwoordigers in het Burgerlijk Armbestuur
te geven en wij zullen zien hoe de houding van de Raads-
meerderheid zal zijn ten opzichte van het laatste kansje, dat
er nog overblijft om iets in het belang van de werkloozen
te doen, door namelijk de uitkeeringen, vanwege het Burgerlijk
Armbestuur aan de werkloozen te geven, beter te maken
dan zij tot nu toe waren. Natuurlijk zijn Burgemeester en
Wethouders er weer tegen. Wij beleven het zelden, dat een
voorstel van onze zijde gedaan of een voorstel in het alge
meen, gericht op verbetering van den toestand van arbeiders,
bij het college instemming vindt.
Burgemeester en Wethouders vinden in dit geval een norm
van f 10.per gehuwd paar voldoende. Zij hebben dat wel niet
ronddit gezegd en zij hebben wel niet geheel voor hun
rekening genomen de stelling, dat 10.een bedrag is,
waarvan men in dezen tijd behoorlijk kan rondkomen, maar
zij hebben zich vroeger en nu verklaard voor een norm van
10.— per gehuwd paar. Deze voorzichtige financieele politiek
van de zijde van Burgemeester en Wethouders gaat ten
koste van ontberingen en tekortkomingen van de betrokken
werkloozen, want hoe men de zaak ook wendt of keert, het
feit, dat de werklooze arbeiders, en hun vrouwen en kinderen
worden afgescheept met dergelijke bedragen, kan geen wel
denkend mensch voor zijn rekening nemen. Burgemeester en
Wethouders hebben gezocht naar motieven en argumenten
om hun houding goed te praten. De vorige maal, toen deze
motie bij den Raad werd ingediend, hebben Burgemeester en
Wethouders reeds gezegd: laten wij de behandeling daarvan
nog even uitstellen, want er is pas een circulaire van den
Minister verschenen, welke handelt over de uitgetrokken en
dubbel uitgetrokken werkloozen en waarin een norm wordt
genoemd; het is dus noodig, dat wij precies weten hoe het
staat met de uitkeeringen voor die personen, alvorens wij
een wijziging van de uitkeeringen van het Burgerlijk Armbe
stuur in overweging nemen. Die circulaire hebben Burge
meester en Wethouders intusschen bestudeerd en daaruit
hebben zij een argument te meer geput om te zeggenziet
eens, de uitkeering van 10.welke het Burgerlijk Armbe
stuur op dit oogenblik geeft, is niet te laag, want het Rijk
stelt hetzelfde bedrag voor, met kindertoeslagen, voor de
dubbel uitgetrokken en de nog niet trekkende werk
loozen.
Ik heb bespeurd, dat Burgemeester en Wethouders in hun
zucht om zooveel mogelijk argumenten voor hun houding te
verzamelen een en ander over het hoofd hebben gezien en
zich ook vergist hebben ten opzichte van den inhoud van
die ministerieele circulaire. Burgemeester en Wethouders
hebben ons medegedeeld, dat de dubbel uitgetrokkene en nog
niet trekkende werkloozen 10.voor man en vrouw en
1.05 per kind zouden krijgen, maar dat is een vergissing,
want, hoewel vast staat, dat de Regeering op ergerlijke wijze
de belangen van de werkloozen benadeelt en er blijkbaar
steeds op uit is de menschen nog dieper in de ellende te
krijgen, aan den anderen kant moet worden geconstateerd,
dat de Regeering een uitkeering als Burgemeester en Wet
houders van Leiden en het Burgerlijk Armbestuur voor hun
rekening nemen, niet voor de hare neemt, want de vergissing,
die Burgemeester en Wethouders gemaakt hebben is deze,
dat voor de categorie van personen, die ik nu bedoel en
waarover ook Burgemeester en Wethouders het hebben, de
uitkeering zal bedragen niet 10.per gehuwd paar maar
12.—, en dat de kinderbijslag niet is 1.05 maar 1.35.
Burgemeester en Wethouder hebben waarschijnlijk over
het hoofd gezien, dat de Minister ten opzichte van deze
categorie bepaald heeft, dat de steunregeling voor hen zal
zijn een gemeente-klasse lager dan waarin zij eigenlijk zou
behooren. Zoodoende wordt dus de uitkeering voor die dubbel