MAANDAG 2 JANUARI 1922. 13 Armbestuur krijgen, maar daarvan zijn ongeveer de helft georganiseerden, die verplicht zijn hun kaart bij de Arbeids beurs te laten stempelen. Dus men moet van dat getal van 275 de helft afnemen en die moet men optellen bij het opgegeven getal van de werkloosheidsverzekering. Dan komt het uit. De heer van Stralen zegt, dat Burgemeester en Wethouders komen met het praatje dat er te Leiden geen werkloosheid zou heerschen. Het ligt verre van ons om zoo iets te zeggen. Alleen hebben wij laten uitkomen, dat wat dit betreft Leiden altijd in een gunstigen toestand was. In de maand November, de 'laatste maand waarover ik volledige gegevens heb omtrent de werkloosheid alhier, waren er van de 6125 georganiseerden, die aangesloten zijn bij de werkloozenkassen, in het geheel 791 die met werkloosheid te kampen hadden en die hebben in het geheel 9896 dagen verzuimd. Als men dat totaal van 9896 deelt door 791 dan blijkt dat die ongeveer 800 personen dooreengenomen ieder 12 dagen verzuimd hebben. Dat staat gelijk met ongeveer 400 personen, die de geheele maand verzuimd zouden hebben. Op een totaal van 6125 georganiseerden is een werkloosheid van 400 personen niet zoo erg, vergeleken met andere plaatsen. Andere gemeenten als bijvoorbeeld Amsterdam, waar een grootindustrie is, waarineen crisistoestand heerscht, en Emmen, worden heel wat erger getroffen dan Leiden. Zooals in Ingekomen Stuk 428 is medegedeeld zijn er 25 noodlijdende werkloozenkassen ten aanzien waarvan de Regee ring een nieuwe regeling getroffen heeft, maar de overige 31 kassen blijven na 1 Januari voor de werkloden in werking. Dus degenen, die niet uitgetrokken zijn in de kas volgens het reglement, blijven er in. Dan heeft de heer van Stralen verwijten tot de Regeering gericht. Ik behoef de Regeering niet te verdedigendat moet zij zelf maar doen; maar ik wil er toch op wijzen, dat, als de Regeering de werkloozenkassen de werkloozenkassen had gelaten en gezegd had: ik geef 50%, heft gij nu 25% op uwe contributie en laat de gemeente de resteerende 25% geven; en als zij de zaak verder blauw-blauw had gelaten, dan waren de werkloozenkassen in veel slechter conditie geweest. Het zijn alleen de zware subsidie en de maatregelen van de Regeering geweest, die de zaak op de been gehouden hebben. Dan zou ik ik heb het meer gezegd altijd moeten aanraden dat men zooveel doenlijk streeft om zoo spoedig mogelijk te komen tot goede contróle, dat men ook, als er werk te krijgen is, ook dadelijk aan het werk gaat. Ik herinner aan het. request aan den Raad van de Afdeeling van den Roomsch-Katholieken Vakarbeidersbond St. Joseph, ten aanzien waarvan Burgemeester en Wethouders praeadvies uitgebracht hebben. Die afdeeling had zich verleden jaar niet aangesloten bij de circulaire van den Minister en dienten gevolge kon zij niet gedurende het in die circulaire bepaald aantal weken uitkeerenin plaats van gedurende 10 weken kon het slechts gedurende 6 weken en naar aanleiding daarvan heeft de Afdeeling toen bij den Raad gerequestreerd. Wat zegt nu het hoofdbestuur van dien bond in een circu laire? Dat hoofdbestuur begint dan met te vertellen dat er met Nieuwjaar 1920 ƒ420000.in kas was, doch dat het verschrikkelijk tegengeloopen is, waarop dan volgt: »Op die wijze kan dus niet worden voortgegaan. Wij hebben dan ook reeds in verschillende plaatsen een onderzoek ingesteld en toen bleek het ons dat, zoodra verscheidene leden uitge trokken waren, zij wel direct werk konden vinden." Ik weet wel, dat het winter is, maar ik zou het toch van deze plaats willen uitspreken, dat het wenschelijk is, dat de werkloozenkassen goed toezien, dat degenen, die werk kunnen krijgen, ten allen tijde werk aanpakken, en dat de werkloozen kassen niet zwaarder met uitkeeringen worden belast dan hoogst noodzakelijk is. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wensch een kleine aanvulling te geven op de cijfers, welke door den Wethouder naarvoren zijn gebracht. De heer van Stralen heeft medegedeeld, dat te Utrecht een demonstratie van werkloozen wordt gehouden, maar niet tegen het Gemeentebestuur, omdat de Steuncom- missie daar ƒ100.000.heeft uitgetrokken voor de werkloozen. Als men zoo redeneert, zou ik in den gedachtengang van den heer van Stralen tot de gevolgtrekking moeten komen, dat de werkloozen hier aan het Gemeentebestuur een ovatie moesten brengen, want hier wordt per jaar aan de werk loozen uitgekeerd, niet 100.000.maar, indien er geen werkloozen bijkomen en de uitkeeringen van het Burgerlijk Armbestuur niet worden verhoogd, 130.000.In Ingekomen Stuk No. 255 kan men vinden, dat er wekelijks aan de werk loozen ƒ2500.wordt uitgekeerd, en als men dat getal ver menigvuldigt met het aantal weken, waarover de uitkeeringen worden verstrekt, dan komt men tot een som van 130 000. Ik heb dit even in het midden willen brengen, omdat men niet zoo gemakkelijk andere steden ten voorbeeld kan stellen. Aan Utrecht zou men veeleer Leiden ten voorbeeld kunnen stellen. Thans wensch ik nog even de stem te motiveeren, welke ik zal uitbrengen. Toen het ging over de vraag, of de werkloozen naar het Burgerlijk Armbestuur zouden verwezen worden, heb ik mijn stem in dien zin uitgebracht, dat ik de werk loozen niet naar het Burgerlijk Armbestuur wilde verwijzen, maar daarna is een maatregel getroffen, die voor mij het verschil tusschen het Burgerlijk Armbestuur en een crisis commissie geheel doet vervallen, de maatregel namelijk, dat de uitgetrokken werkloozen ook door middel van hun organi saties hun uitkeeringen kunnen krijgen. Daardoor valt het verschil weg. Indien de bedragen der uitkeeringen hooger konden zijn, dan zou dat even goed bij het Burgerlijk Arm bestuur als bij een steuncommissie het geval kunnen wezen. Ik geloof, dat de bedragen bij de gemeentelijke steuncommissie te Utrecht lager zijn dan hier ter stede; dat bedrag van ƒ100.000.wijst er althans op. Wat de hoegrootheid der bedragen betreft, welke aan de menschen worden uitgekeerd, zie ik dus geen practisch verschil tusschen het Burgerlijk Armbestuur en een eventueel te benoemen steuncommissie. Wat de wijze van werken betreft, heb ik reeds gezegd, dat de wijze van werken van het Burgerlijk Armbestuur, nu de uitkeeringen kunnen plaats hebben via de organisaties, onze sympathie kan hebben. Ten slotte heeft de Raad meer zeggenschap over de samenstelling van het Burgerlijk Arm bestuur dan hij zou hebben over die van een steuncommissie. Het Burgerlijk Armbestuur wordt benoemd door den Raad, terwijl de samenstelling van een steuncommissie door Burge meester en Wethouders zou geschieden. De Raad zou dus meer invloed hebben op het Burgerlijk Armbestuur dan op een plaatselijke steuncommissie. Nu de werking van het Burgerlijk Armbestuur geheel is gewijzigd en de georganiseerde arbeiders in het geheel niet meer in aanraking behoeven te komen met het Burgerlijk Armbestuur voor het verkrijgen van een uitkeering, is er geen reden om een plaatselijke steuncommissie op te richten, want practisch komen beide op hetzelfde neer, terwijl wij mogen aannemen, dat ook de arbeiders na die wijziging in de gestie van het Burgerlijk Armbestuur daarmede content zullen zijn. Men zegt: vraagt het maar aan de arbeiders. Ik geloof, dat de arbeiders en werkloozen, ook in den Roomsch Katholieken Volksbond, ontevreden zijn over het Burgerlijk Armbestuur; er zullen er ook zijn, die ontevreden zijn omdat nu eenmaal in elk menschenwerk fouten zijn. Maar wij herinneren ons uit den oorlogstijd het Steuncomité. Toen was men daarmede in den Roomsch Katholieken Volksbond ook niet tevreden, terecht; en als men nu weder een steuncommissie opricht, dan zal men zoo zeker als tweemaal twee vier is daarmede ook niet tevreden zijn. Dat kan niet anders, omdat er fouten begaan worden en omdat er dingen gebeuren, die anders en beter gedaan zouden kunnen worden. Zoowel bij het Burgerlijk Armbestuur als bij een gemeentelijke steuncommissie kan het goed gaan maar ook verkeerd. Ik zie niet in, waarom meri van het Burgerlijk Armbestuur zou moeten afwijken en een gemeentelijke steuncommissie oprichten, wat ten slotte den menschen geen cent meer in den zak zou geven. De heer van Stralen. M. d. V. Het verwondert mij volstrekt niet, dat de heer Oostdam zich zoo goed kan nederleggen bij den bestaanden toestand. Hij heeft het indertijd reeds over tuigend doen blijken. Ik geloof, dat, als de heer Oostdam kon bereiken dat de werklooze arbeiders niet naar het Burgerlijk Armbestuur maar naar de kerkelijke diaconieën zouden worden verwezen, hij daarvan nog grooter voorstander zou zijn. Dien indruk maakt het optreden van den heer Oostdam op mij. Dat de heer Oostdam blijkbaar alleen er zoo over denkt, blijkt onder andere uit hetgeen de heer Heemskerk heeft gezegd, die beter dan wij het zouden kunnen doen heeft aangetoond, dat de heer Oostdam het geheel bij het verkeerde eind heeft als deze meent, dat het bij het Burgerlijk Armbestuur goed gaat. De heer Kuivenhoven heeft een enkel feit genoemd maar het staat vast, dat, als op alle feiten, die zich in dezen voorgedaan hebben, moest ingegaan worden, wij heden met die zaak niet gereed zouden komen. De wijze, waarop het Burgerlijk Armbestuur de werkloozen behandelt en ook waarop het zoogenaamd samenwerkt met de organisaties, laat zeer veel te wenschen over. De heer Heemskerk heeft zèer terecht opgemerkt aan het adres van den heer Oostdam, die beweerde dat de werklooze arbeiders bij het Burgerlijk Armbestuur niet als armlastigen behandeld worden, dat uit de briefjes, die gewisseld worden tusschen de organisaties en het Burgerlijk Armbestuur, blijkt dat deze menschen wel als armlastigen worden behandeld. Het is ook niet te verwonderen. Die instelling kan zich nu eenmaal niet losmaken van de practijk, welke zij totnogtoe heeft gevolgd. Het is eerst geweest een commissie voor de burgerlijke armenzorg; toen is het ingevolge een Raadsbesluit omgezet in een Burgerlijk Armbestuur; maar de gang van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13