MAANDAG 2 JANUARI 1922. 11 geweest, om zulks te doen; integendeel, de bedoeling is juist geweest om voor de werkloozen zooveel mogelijk het gaan naar en het in aanraking komen met het Burgerlijk Arm bestuur te vermijden. Er is besloten, dat de werklozenkassen volledig haar bemiddeling zouden verleenen en zoodanige maatregelen zouden worden getroffen, dat de gang naar het Burgerlijk Armbestuur voor de werkloozen werd uitgesloten. Die mensehen behoeven dan ook in het geheel niet met het Armbestuur in aanraking te komen en zij krijgen uitkeering via hun eigen werkloozenkassen. Gelukt dat nu niet geheel, dan hopen wij daarin alsnog volkomen te slagen. De heer Dubbeldeman. Zij komen wel bij de werkloozen kijken of er nog iets te verkoopen valt, alvorens zij uitkeering krijgen. De heer Oostdam. Dat zijn van die beweringen, waarmede men de menschen probeert te sturen in de richting, waarin men hen hebben wil. De heer Kuivenhoven had gelijk, toen hij zeide, dat de menschen ontevreden worden gemaakt. De heer Knuttel sprak dat wel tegen, maar hij deed het zelf tot tweemaal toe; niet alleen in zijn eerste betoog, maar ook toen hij tegen den heer van Stralen inging. Deze zeide, dat de werkloozen zelf niet om een vol loon als uitkeering vroegen, en daarop antwoordde de heer Knuttel: dan moeten wij hen leeren dat te vragen. De heer Knuttel. Juist! De heer Oostdam. Nu zegt hij nog: juist! De menschen worden dus wel degelijk zoo gemaakt. Ik doe mijn best, naar mijne geringe krachten het tegen overgestelde te doen, maar de menschen worden wel degelijk zóó bewerkt, dat zij hetgeen van «burgerlijke" zijde geschiedt zullen afkeuren. Daarmede raken hun verkeerde voorlichters zelf ook een beetje aan het malen of draaien. De heer van Stralen zegt toch op het eene oogenblik: »de Regeering tast de rechten van de verzekerden aan"; en een volgend oogenblik heet het uit zijn mond: »het Rijk zal, wanneer wij een crisiscommissie krijgen, wel ondersteunen." Eerst maakt hij dus het Rijk zwart, maar 5 minuten later heeft hij weder zooveel vertrouwen in datzelfde Rijk, dat hij zegt: laten wij een commissie instellen, dan zal het wel steunen. Dat is een redeneering waaraan geen touw vast te knoopen is. Mevrouw DubbeldemanTrago schudt daar zelfs het hoofd over. Men moet de menschen niet zóó maken, dat zij alles afkeuren hetgeen van burgerlijke zijde geschiedt, maar hen integendeel leeren, goed de bedoeling te waardeeren van hetgeen van die zijde gebeurt. Wat is nu eenvoudig de bedoeling geweest van den Raad, toen hij besloot de uitkeering te doen geschieden zooals nu het geval is? Deze: dat men de gemeentelijke gelden niet moet geven in handen van een commissie, welke daarvoor niet de noodige verantwoordelijkheid draagt. De heer Knuttel heeft het weder gemakkelijk gemaakt om daarop te wijzen, want hij zeide: wij kunnen op zoo'n crisis commissie wat gemakkelijker zekeren druk uitoefenen dan op het Burgerlijk Armbestuur De heer van Stralen. De Raad De heer Oostdam. U behoeft de woorden van den heer Knuttel niet te verzwakken of uit te leggen: dat zal hij zelf wel doen. De heer Knuttel heeft dus gezegd: wij kunnen op die com missie gemakkelijker druk uitoefenen. En dan is het heel eenvoudig, daarvoor een betooging van werkloozen in elkaar te zetten. WTij weten goed hoe dat gaat; de heer van Stralen is daar specialiteit in. Hij heeft het reeds gelapt bij den heer Kuiven hoven persoonlijk, maar dezer dagen had hij meer menschen noodig; hij wilde er den geheelen Raad en het gemeentebestuur bij betrekken. Men moet echter aan dergelijke betooging niet zoo overdreven waarde toekennen. De vraag mag gesteld worden: waren het allen werkloozen, die daar hepen? De heer van Stralen weet het niet en ik kan het ook niet zien. Als er een optocht is, dan loopen er allerlei belangstellenden en nieuwsgierigen mede en dan zeggen de leiders: dat zijn nu allen werkloozen. Maar zelf gelooven zij het niet. Wij moeten, ik herhaal het, niet voortdurend bezig zijn met den menschen bij te brengen, dat hetgeen van burgerlijke zijde geschiedt niet deugt. Integendeel, wanneer eenmaal een Raadsbesluit gevallen is, dan is het verstandig daaraan mede te werken en tot de menschen te zeggen: zoo is de bedoeling; werkt daaraan mede. Dan bereikt men des te spoediger het doel. Hoe meer commissies hoe beter werk, gaat ook niet op. Zoo juist heeft 's Raads meerderheid een commissie geschoven tusschen de werkloozen en het college van Burgemeester en Wethouders, waarmede dit college best in zijn schik kan zijn, want daardoor werd het voor een groot deel van de verantwoor delijkheid ontheven. Als er sprake komt van werken, die uit gevoerd zouden kunnen worden, "dan kunnen Burgemeester en Wethouders nu immers zeggen: ge moet bij de commissie wezen. Laten wij niet weder dergelijke commissie schuiven tusschen het college en de werkloozen. Hoe meer commissies, hoe meer verdeeling van verantwoordelijkheid en hoe grooter vertraging. Op andere oogenblikken wordt Burgemeester en Wethouders verweten, dat zij niet hard genoeg opschieten; en als zij dan moeten antwoorden: wij moeten deze commissie en die com missie nog hooren, dan zeggen dè critici: «waarvoor zijn toch al die lamme commissies? wij moesten die niet hebben, wij moesten het zelf kunnen doen." Maar nu wil men toch weder nieuwe commissies en verergert zoo de kwaal, waartegen men pas nog heeft zitten te foeteren. Laten wij dus dien weg niet weder opgaan, geen nieuwe commissie in het leven roepen, maar blijven bij het eenmaal genomen besluit. De heer Dubbeldeman zeide, dat eerst wordt nagegaan of er bij de menschen nog wat aan huis is dat verkocht zou kunnen worden. Dat behoort niet bij deze zaak. Wij hebben het nu over de wijze waarop die uitkeeringen geschieden en niet over de hoogte daarvan. Dit komt straks. De heer Dubbeldeman was dus even voorbarig, precies wat hij den Wethouder verweet. Zoo ziet men: wij doen allen wel eens verkeerde dingen. Ik herhaal wat ik over de werkloozen-ondersteuning reeds gezegd heb in vorige instantie, dat het er bij mij niet op aankomt, wat het kost. De heer Piekaar. Als zij het' maar niet krijgen De heer Oostdam. Dat is een insinuatie, welke ik niet zal kwalificeeren, omdat ik anders zeer onparlementair zou worden. Altijd worden ons van die zijde zulke dingen voor de voeten geworpen, maar ik zeg: zooals de waard is vertrouwt hij zijn gastenMet dergelijke insinuaties stellen de heeren zich zelf in een slecht daglicht. Bij mij komt het er dus niet op aan wat het kost. Wij kunnen de werkloozen niet in den steek laten. Zij hebben getracht zich zelf op de been te houden, maar nu dat niet langer gaat, rust op de gemeenschap de plicht hen te steunen, opdat zij, als zij weer aan het werk kunnen gaan, dat met onverzwakte krachten kunnen doen. De vraag is dus niet wat het kost, maar wel of het op wettelijke en regelmatige wijze geschiedt en ik geloof, dat het te Leiden op de best mogelijke wijze wordt gedaan. Wat er aan mankeert kan worden verbeterd en aangevuld. De heer Heemskerk. M. d. V. Eén argument in het prae- advies van Burgemeester en Wethouders lijkt mij zeer gezocht, namelijk dat Leiden een ongewenschte aantrekkelijkheid zou krijgen voor werkloozen uit andere gemeenten, indien hier een steuncommissie werd opgericht, zoodat die personen zich hier zouden komen vestigen. Dit is een van die ondergeschikte zaken, welke niet in direct verband staan met de vorming van een dergelijke steuncommissie, omdat bij de samenstelling van zulk een commissie regelen zijn te treffen, volgens welke menschen, die hier nog niet lang genoeg wonen of geen enkele gegronde reden kunnen bijbrengen waarom zij zich hier hebben gevestigd, buiten aanmerking blijven voor een uitkeering. Dat argument kan dus buiten beschouwing blijven. De heer Oostdam acht het ongewenscht tot de benoeming van een steuncommissie over te gaan, omdat hij vreest, dat daardoor de werkzaamheden in zake de steun verleening zullen worden vertraagd, maar dat argument is mijns inziens absoluut niet steekhoudend, want of het Burgerlijk Armbestuur dan wel eer. ander college zich met de regeling der uitkeeringen belast, dat is dunkt mij hetzelfde. De eene commissie zal wel wat vlugger werken dan de andere, maar als wij een steun commissie in het leven roepen, dan geloof ik, gezien de practijk van het Steuncomité in de oorlogsjaren, dat wij op een snellere werking kunnen rekenen dan bij het Burgerlijk Armbestuur. Ook dit acht ik niet een argument tegen het instellen van een steuncommissie. De heer Knuttel heeft gezegdals wij een steuncommissie oprichten, kunnen wij daarop beter druk uitoefenen. Die woorden van den heer Knuttel zijn zoo op te vatten, gezien het revolutionair optreden van den heer Knuttel, dat op die steuncommissie meer revolutionaire druk is uit te oefenenen dan op het Burgerlijk Armbestuur. Als dat de bedoeling is, dan sta ik niet aan de zijde van den heer Knuttel, maar naar mijn opvatting is er wel iets voor te zeggen, dat wij eenigen druk op de steuncommissie kunnen uitoefenen, want op het Burgerlijk Armbestuur kunnen wij in het geheel geen druk uitoefenen. Het Burgerlijk Armbestuur is wel reken- plichtig aan het Gemeentebestuur, maar omtrent de wijze,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 11